Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24958/GV, 24 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/24958/GV

Betreft             [klager]

Datum             24 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft in de beslissing van 17 december 2021 de kaders geformuleerd waarbinnen klagers verloven als levenslanggestrafte plaatsvinden.

Klagers raadsvrouw, mr. D.J. Troost, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het er niet mee eens dat aan hem slechts driemaal per week verlof wordt verleend, dat na drie maanden, bij een positief verloop, de verloffrequentie wordt verhoogd naar viermaal per week en dat de verloven maximaal tien uur duren.

Aan klager zou zevenmaal, dan wel minimaal vijfmaal, verlof per week verleend moeten worden. Allereerst heeft het Adviescollege Levenslanggestraften (ACL) verweerder geadviseerd om klager zevenmaal verlof per week te verlenen. Het ACL meent dat er niets aan in de weg staat klager in aanmerking te laten komen voor zeven dagen verlof per week. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de stap van begeleid naar onbegeleid verlof zodanig groot is, dat de frequentie niet gelijktijdig kan worden opgehoogd naar zevenmaal per week.  De niet onderbouwde inschatting van verweerder dat het ‘een te grote stap’ is, staat hier schraal tegenover. Als verweerder al in redelijkheid kon beslissen dat de stap van driemaal naar zevenmaal verlof per week te groot is en dat een geleidelijke opbouw dient plaats te vinden, dan is in ieder geval niet te begrijpen waarom niet reeds nu wordt opgebouwd van driemaal naar bijvoorbeeld vijfmaal verlof per week. Klager vindt het daarnaast ongepast dat verweerder lijkt aan te halen dat het advies van het ACL wordt gevolgd, door te verwijzen naar het advies van juni 2021. In oktober 2021 heeft het ACL dit advies aangepast. De huidige beslissing is dan ook niet in lijn met het meest actuele advies van het ACL. Daarnaast is geen sprake van een feitelijke uitbreiding van het aantal verloven, in tegenstelling tot wat verweerder betoogt, nu klager al gedurende zes maanden, driemaal per week verlof genoot. Het enkele feit dat dit toen nog niet in het kaderbesluit stond, maakt dit niet anders.

Verweerder heeft niet in redelijkheid kunnen beslissen dat na drie maanden verlof wordt geëvalueerd en eventueel wordt opgehoogd naar viermaal verlof per week. Als na drie maanden blijkt dat het onbegeleide verlof zonder incidenten verloopt, is geen sprake van de door verweerder genoemde ‘evenwichtige verlofopbouw’, als slechts wordt opgehoogd naar viermaal verlof per week. Aan deze geringe ophoging kan in ieder geval niet meer ten grondslag worden gelegd dat de stap van begeleid naar onbegeleid verlof zodanig groot is, dat niet kan worden opgehoogd naar zevenmaal verlof per week als is gebleken dat klager drie maanden lang zonder incidenten onbegeleid verlof heeft genoten.

Tot slot heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen beslissen dat de verloven maximaal tien uur mogen duren. Het ACL heeft opgemerkt dat eigenlijk schakeling van verloven met een overnachting mogelijk zou moeten zijn. Voorop dient te worden gesteld dat het een groot gemis is dat het wettelijk gezien nu onmogelijk is om een overnachting mogelijk te maken en dat het onwenselijk is dat verweerder (ogenschijnlijk) niets onderneemt om hier verandering in te brengen. Los daarvan is het niet begrijpelijk waarom de duur van de verloven van klager niet wordt verlengd naar bijvoorbeeld veertien uur. Enerzijds zou daarmee tegemoet worden gekomen aan de wens van het ACL om aanzienlijk langer verlof toe te kennen. Anderzijds zou dit eveneens zorgen voor meer mogelijkheid tot variatie in de verloven van klager. Nu vallen diverse activiteiten die klager zou willen ondernemen af, doordat deze te veel tijd in beslag zouden nemen.

In eerdere fases van het re-integratieproces van klager was het uitbreiden van de verloftijd onmogelijk in verband met de begeleiding die klager bij zich had en was het voor hen praktisch onhaalbaar om het verlof langer dan tien uur te laten duren. Nu onbegeleide verloven worden verleend, vormt dit geen belemmering meer. Verweerder geeft slechts aan dat overnachtingen niet mogelijk zijn omdat het verlof op dezelfde dag moet eindigen als het is gestart, maar overweegt niets ten aanzien van de mogelijkheid het verlof te verlengen. Verder geldt dat de tijden waarop reguliere verloven vanuit de binnenkomst afdeling delinquenten (het BAD) kunnen plaatsvinden van 08:00 uur tot 21:00 uur is. De openingstijden van het BAD zijn dan ook geen reden om geen langer verlof aan klager toe te kennen en klager meent dan ook dat de duur van zijn verlof dient te worden uitgebreid van tien naar twaalf uur.

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat een overgang van tweemaal per week begeleid verlof naar zevenmaal per week, althans meer dan driemaal per week, onbegeleid verlof een te grote stap is. Uit het advies van het ACL blijkt dat op dit moment de omstandigheid dat beveiliging aanwezig is tijdens activiteiten buitenshuis een beperkende factor is in het re-integratietraject. Nu de begeleide verloven zonder incidenten zijn verlopen, is de logische vervolgstap om aan klager onbegeleid verlof te verlenen. Die stap is tegelijkertijd een grote stap. Onbegeleid verlof vergt andere (organisatie)vaardigheden van klager. Dat geldt temeer nu wordt beoogd – voor zover mogelijk gelet op de geldende coronamaatregelen en de medische gesteldheid van klager – de verloven in te vullen met meer en andere activiteiten buitenshuis. De beslissing van verweerder om eerst de komende drie maanden te bezien hoe de onbegeleide verloven verlopen, alvorens te beslissen over verdere verhoging van de frequentie, is tegen die achtergrond niet onredelijk of onbillijk.

Het voorgaande betekent ook dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen de opbouw van de onbegeleide verloven op deze wijze te faseren. Het ACL adviseert een uitbreiding van het verlof tot zeven dagen per week. Verweerder geeft daar invulling aan door de verloven geleidelijk uit te breiden. De fasering richting onbegeleid verlof is reeds in gang gezet met het kaderbesluit van 31 mei 2021, waarbij de frequentie van het verlof is verhoogd naar tweemaal per week. Tevens is bepaald dat zes maanden na het eerste verlof na het opheffen van de coronamaatregelen wordt beoordeeld of klager in aanmerking komt voor onbegeleid verlof. De volgende stap in de fasering is de onderhavige, waarbij aan klager onbegeleid verlof wordt toegekend en de frequentie met een dag wordt verhoogd. In redelijkheid heeft verweerder daarbij een termijn van drie maanden kunnen stellen ten behoeve van de evaluatie van het verloop van de verleende onbegeleide verloven.

Daarbij merkt verweerder tenslotte nog op dat de (latere) beslissing over een eventuele uitbreiding naar viermaal per week verlof, evenals toekomstige uitbreidingen van het verlof, nu niet voorliggen. Dat betekent aldus ook dat op dit moment nog geen oordeel kan worden gegeven over de voorgenomen uitbreiding van de verloffrequentie naar viermaal per week. Dat oordeel moet immers worden gegeven tegen de achtergrond van de evaluatie van de onbegeleide verloven na een periode van drie maanden. Dat neemt niet weg dat de voorgenomen uitbreiding en het moment daarvan laten zien dat verweerder met het onderhavige besluit een evenwichtige opbouw van het verlof van klager voorstaat en zich daarbij rekenschap geeft van de adviezen van het ACL van 9 juni 2021 en 20 oktober 2021.

Op grond van artikel 20d, vijfde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) eindigt het re-integratieverlof van de levenslanggestrafte op dezelfde dag als dat het is aangevangen. Dat deze beperking volgens klager onwenselijk is, betekent niet dat verweerder daarvan zou moeten afwijken. Een wijziging van de Regeling is op dit moment niet aan de orde. Verweerder dient zich dan ook aan het bepaalde in de Regeling te houden. Deze beperking betekent bovendien dat vanwege de openingstijden van het BAD (belast met verlof, transport, inkomst en ontslag van gedetineerden) een maximale duur van om en nabij tien uur verlof op een dag redelijk is.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 1 december 1992 gedetineerd. Hij is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 februari 1994 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens doodslag, tweemaal poging tot doodslag, diefstal door middel van braak en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Op 17 mei 2019 heeft hij een (tweede) gratieverzoek ingediend dat bij beslissing van 13 maart 2020 is afgewezen. Hij is op dit moment 29 jaar gedetineerd. 

In het kaderbesluit van 17 december 2021 heeft verweerder bepaald dat aan klager, per 1 januari 2022, drie onbegeleide verloven per week worden verleend, na een periode waarin aan klager slechts begeleide verloven zijn verleend. Zoals de beroepscommissie in RSJ 24 februari 2022, 21/21245/GV, al overwoog, wordt het niet onredelijk geacht om de voorwaarden waaronder klager verlof wordt toegekend stapsgewijs uit te breiden en om bij het bepalen van deze voorwaarden acht te slaan op de wijze waarop het verlof in de voorgaande periode is verleend en is verlopen. Met verweerder is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat het van belang is de stap van begeleide naar onbegeleide verloven geleidelijk te laten verlopen, nu dit extra verantwoordelijkheden aan de zijde van klager met zich brengt. Dit is vooral ook relevant, omdat klager, blijkens het kaderbesluit van 17 december 2021, wordt geacht vanaf februari 2022 minimaal een verlofdag in te zetten voor het verrichten van vrijwilligerswerk of verantwoorde dagbesteding. Het komt de beroepscommissie dan ook niet onredelijk en onbillijk voor dat aan klager eerst driemaal per week onbegeleide verloven worden verleend alvorens over te gaan tot een uitbreiding van deze verloffrequentie. Daarbij zij opgemerkt dat ook deze stap, te weten het verlenen van driemaal per week onbegeleide verloven, een uitbreiding van klagers verloffrequentie inhoudt, al is deze geleidelijk. Anders dan klager stelt blijkt uit de stukken dat klager de afgelopen periode namelijk gemiddeld twee tot drie keer per week (begeleid) verlof genoot.

In het kaderbesluit van 17 december 2021 heeft verweerder verder bepaald dat na een periode van drie maanden een evaluatie plaatsvindt van de aan klager toegekende onbegeleide verloven. Indien deze verloven zonder incidenten zijn verlopen, wordt de frequentie van het onbegeleid verlof verhoogd naar vier keer per week. In het kader van een stapsgewijze uitbreiding van aan klager toe te kennen verloven is de beroepscommissie van oordeel dat een uitbreiding van de verloffrequentie naar viermaal per week, na evaluatie en met inachtneming van de situatie op dat moment, niet onredelijk of onbillijk voorkomt.

Klager meent dat de duur van zijn verloven minstens dient te worden uitgebreid van tien naar twaalf uur. De beroepscommissie stelt vast dat door klager niet is gespecificeerd dan wel geconcretiseerd op welke wijze klager belemmerd wordt in zijn mogelijkheden tot variatie in zijn verloven, anders dan de stelling dat diverse activiteiten afvallen, doordat deze te veel tijd in beslag zouden nemen. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden welk concreet belang klager thans heeft bij de uitbreiding van zijn verlofduur met twee uur.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 24 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven