Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0468/SGA, 27 februari 2008, schorsing
Uitspraakdatum:27-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 08/468/SGA

Betreft: [klager] datum: 27 februari 2008

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Bankenbosch te Veenhuizen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde b.b.i. van 19 februari 2008, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van een
geldboete van € 5,= wegens – kortweg – de weigering om in te stemmen met het voorstel van de directeur, strekkende tot vergoeding van de schade aan een enkelband.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift d.d. 22 februari 2008 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 27 februari 2008.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij, anders dan in de beschikking staat vermeld, niet is gehoord alvorens de disciplinaire straf is opgelegd. De directeur heeft verzoeker direct nadat het personeel de directeur op de hoogte van de schade had gebracht,
medegedeeld dat verzoeker aansprakelijk was voor de schade aan de enkelband ten bedrage van € 5,=. Toen verzoeker antwoordde het daar niet mee eens te zijn, werd hem de onderhavige disciplinaire straf opgelegd. Overigens was er geen schade aan de
enkelband maar slechts aan het clipje waarmee de band – in verband met het feit dat verzoeker in een rolstoel zit – werd bevestigd. Aan verzoeker is voorafgaand aan het weekeindverlof medegedeeld dat hij niet aansprakelijk zou zijn voor eventuele
schade
aan het clipje. Pas nadat dit aan verzoeker was medegedeeld, heeft verzoeker ingestemd met het aanbrengen van dat clipje. Hij is het er overigens niet mee eens dat hij aansprakelijk zou zijn voor justitie-eigendommen tijdens het weekeindverlof, terwijl
de directeur nalaat die eigendommen, die bij wijze van proef zijn aangebracht, voor aanvang van het verlof te verwijderen.

De directeur heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. Bij terugkeer van het weekeindverlof droeg verzoeker geen enkelbandje meer. Verzoeker had voorafgaand aan het verlof aangekondigd het enkelbandje tijdens het verlof af te zullen doen. Om
die reden is aan verzoeker in eerste instantie een schadevergoedingsvoorstel gedaan. Omdat verzoeker weigerde in te stemmen met dat voorstel, is aan verzoeker, omdat hij bewust (met voorbedachte rade) schade heeft toegebracht aan – zo verstaat de
voorzitter – rijkseigendom, een disciplinaire straf van een geldboete opgelegd ter hoogte van het schadebedrag. Verzoeker is kennelijk van mening dat hij niet aansprakelijk is voor schade aan een onderdeel van de enkelband. Die opvatting is volgens de
directeur onjuist.

2. De beoordeling
Artikel 50, eerste lid, van de Pbw, luidt:
”-1. Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens
is
daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit aan de gedetineerde mede.”

Artikel 51, eerste lid, van de Pbw, luidt – voor zover hier van belang –:
”-1. De directeur kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, de navolgende disciplinaire straffen opleggen:
a. (...)
b. (...)
c. (...)
d. (...)
e. geldboete tot een bedrag van ten hoogste tweemaal het in de inrichting of afdeling geldende of afdeling geldende weekloon.”

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter moet, ten aanzien van de gronden waarvoor een disciplinaire straf kan worden opgelegd, uit worden gegaan van een gesloten systeem. Andere gronden dan de in artikel 50, eerste lid, van de Pbw, genoemde, mogen
daarom geen reden zijn voor de oplegging van een disciplinaire straf.

De bestreden beslissing is, blijkens de schriftelijke mededeling daarvan, opgelegd op grond van de navolgende grond(en):
”Tijdens uw weekeindverlof is er schade opgetreden aan uw enkelband. Het clipje bleek kapot. U is door mij voorgesteld het schade bedrag te vergoeden. Dit heeft u geweigerd. U heeft echter bij binnenkomst getekend voor het verantwoordelijk zijn voor
onder andere schade aan uw enkelband. Omdat u geen schadevergoeding wenst te betalen, wordt door mij een boete opgelegd overeenkomstig het schadebedrag.”

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter valt het niet willen betalen van de schadevergoeding niet onder één van de in artikel 50, eerste lid van de Pbw, genoemde gronden. Gelet daarop is de bestreden beslissing in strijd met een wettelijk
voorschrift. De tenuitvoerlegging daarvan komt daarom voor schorsing in aanmerking. De voorzitter gaat er daarbij vanuit dat, indien het boetebedrag inmiddels is afgeschreven van verzoekers rekening-courant, dit bedrag door de directeur wordt
teruggestort.

Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat, voor zover de directeur de schade wenst te verhalen op verzoeker, de directeur – op grond van het bepaalde in artikel 9.1.1 van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (d.d. 24 juli 1998,
zoals laatstelijk gewijzigd, kenmerk 705050/98/DJI) – alsnog kan trachten een schadevergoedingsregeling met verzoeker te treffen, dan wel desgewenst een civielrechtelijke procedure tegen verzoeker kan starten.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur.

aldus gegeven door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 februari 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven