Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24423/GB, 24 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/24423/GB

               

Betreft klager

Datum 24 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 november 2021 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De voorzitter van de beroepscommissie en een lid van de beroepscommissie hebben klagers raadsman en de landsadvocaat namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 25 februari 2022. Het andere lid van de beroepscommissie dat niet ter zitting aanwezig was, heeft meebeslist op het beroep aan de hand van de stukken en wat ter zitting naar voren is gebracht. Hiervan heeft de voorzitter ter zitting mededeling gedaan. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie namens verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Vooreerst wordt verwezen naar het uitgebreide beroepschrift. De raadsman heeft ter zitting op de beroepsgronden nog een korte toelichting gegeven.

 

De a- en b-grond

De kern van het beroep is dat klager zich niet kan verdedigen tegen verdachtmakingen. Aannames en valse stellingen kan klager alleen maar betwisten. Het gaat om algemeenheden en weinig concreet onderbouwde informatie. Typerend is dat van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) uit februari 2020 – informatie die inmiddels twee jaar oud is – wordt gezegd dat deze nog onverminderd van kracht is. Dit is niet te begrijpen. Klager vraagt zich af hoe lang die informatie van kracht kan blijven. De conclusie moet zijn dat die informatie niet meer actueel en concreet is en niet meer gebruikt mag worden. Als die nog wel wordt gebruikt, vraagt klager zich af waar dan de grens ligt. Na vijf of tien jaar? Hetzelfde geldt voor de terugkerende zinnen dat het (…) strafproces zich in een belangrijke fase bevindt. Het strafproces duurt nog lang. Dat klager mogelijk het strafproces zou kunnen beïnvloeden, daar is niets van gebleken. Klager vraagt zich af waar die angst uit voortkomt. Dat een demonstratie wordt aangevoerd met jongeren die met T-shirts hebben gestaan buiten de rechtbank is lachwekkend.

De nieuwe GRIP (Gedetineerden Recherche Informatie Punt)-informatie is niet getoetst door de landelijk GRIP-officier van justitie (GRIP-OvJ). De landsadvocaat geeft aan dat in het rapport staat dat het meldpunt GRIP de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) heeft ontvangen. In een volgend rapport is de informatie weer wel ter toetsing voorgelegd aan de GRIP-OvJ. Het is voor klager onduidelijk waar die informatie vandaan komt en wie die informatie heeft getoetst. Gelet op de ingrijpende gevolgen op het moment dat die informatie wordt gebruikt, is strikte toetsing daarvan van belang.

 

De c-grond

Klager is in een strafrechtelijk onderzoek (…) aangemerkt als getuige en niet als verdachte. Dat er kennelijk ernstige bezwaren tegen de neef van klager bestaan, mag niet tot de gevolgtrekking leiden dat deze ook aangenomen kunnen worden tegen klager. Door te verwijzen naar de strafzaak van een ander wordt die suggestie wel gewekt. Informatie moet betrekking hebben op klager en die informatie ontbreekt.

 

Alternatieven

Het beginsel van minimale beperkingen moet als uitgangspunt voor ogen worden gehouden. Met name in geval van verlenging van het verblijf in de EBI is sprake van een belangrijke inperking waar niet (te) gemakkelijk over mag worden gedacht. Uit onderzoeken blijkt dat langdurige afzondering in het EBI-regime ernstige gevolgen kan hebben voor een gedetineerde. Naarmate de tijd verstrijkt moet een strengere toets volgen. De vraag moet worden gesteld of het strikt noodzakelijk is dat klagers verblijf in de EBI wordt verlengd of dat er alternatieven zijn die mogelijk tot hetzelfde resultaat leiden. In de voorgaande beslissingen staan steeds dezelfde standaardzinnen, namelijk dat is gekeken naar alternatieven. De vraag is of dat nu echt is gebeurd. Klager vraagt zich af waarom de onderzochte alternatieven niet worden benoemd en niet wordt aangeven om welke reden het niet wenselijk is dat hij daar geplaatst wordt. Verweerder blijft in algemeenheden spreken. De raadsman citeert uit de huisregels van de BPG-afdeling (afdeling voor beheersproblematische gedetineerden). Daar geldt een regime van individuele gemeenschap. Het is er streng en gestructureerd en dat biedt een mogelijkheid om klager daar te plaatsen. Klager vindt dat daarnaar gekeken moet worden. Hetzelfde geldt voor de AIT (Afdeling Intensief Toezicht) waar ook al meerdere keren door klager naar is verwezen, maar er blijkt niet dat daadwerkelijk is gekeken naar dit alternatief. De beslissing is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Het beroep zou ook daarom gegrond verklaard moeten worden en aan klager zou een schadevergoeding moeten worden toegekend.

In reactie op het standpunt van verweerder geeft de raadsman nogmaals te kennen dat klager de algemene verdachtmakingen betwist en dat hij alleen maar kan zeggen dat deze simpelweg niet waar zijn. In de zaak van de neef van klager is klager wel degelijk in eerste instantie, ten tijde van de bestreden beslissing, aangemerkt als getuige. Uit de stukken blijkt niet dat klager betrokken is bij de vermeend strafbare handelingen van zijn neef. Dan kan klager dat niet tegengeworpen worden. Met betrekking tot de demonstratie met mensen met T-shirts, is de conclusie dat klager mensen kan mobiliseren onzin. Dit is een soort veredelde afstudeerstunt geweest. Klager meent dat die gebeurtenis onschuldig is en dat er geen voor hem belastende conclusies aan kunnen worden verbonden.

Desgevraagd geeft de raadsman aan dat klager na de aanhouding van zijn neef in beperkingen heeft gezeten. Aan die beperkingen ontbrak volgens de rechtbank een juridische basis. Klager heeft in die periode en de periode daarna volledig in isolatie verbleven. Hoe hij toen is bejegend staat in het beroepschrift. In het nieuws is naar voren gekomen dat personeelsleden klager met bivakmutsen op moesten benaderen. Die situatie is inmiddels gewijzigd. Deze kwestie komt in een beklagprocedure nog aan de orde. Van betekenisvol contact is een lange periode geen sprake geweest en dat is in strijd met internationale normen.

 

Standpunt van verweerder

Namens verweerder is het standpunt aan de hand van een pleitnota als volgt, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht.

Het verblijf van klager in de EBI is nog onverminderd noodzakelijk. Dit is recent onderstreept door de aanhouding in de EBI van de toenmalige advocaat, tevens neef, van klager in het strafrechtelijk onderzoek (…). Klager heeft volgens het OM met behulp van zijn neef vanuit de EBI vermoedelijk gewelddadige ontsnappingsplannen voorbereid en de handel in verdovende middelen voortgezet. Ook zou klager via zijn neef op zoek zijn geweest naar adresgegevens van vier personeelsleden van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Deze feiten hebben een verdenking opgeleverd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met (kort gezegd) witwassen, handel in verdovende middelen en voorbereiding van moord. Klagers neef zit vanwege zijn betrokkenheid daarbij nog steeds in voorlopige hechtenis. Klager is als verdachte van betrokkenheid bij deze strafbare feiten aangemerkt, maar wordt daarvoor op dit moment nog niet vervolgd, mede vanwege de lopende vervolging in het (…) strafproces die prioriteit heeft. Mede op grond van deze ontwikkeling is het verblijf van klager in de EBI met een half jaar verlengd op alle in artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) genoemde gronden.

De a-grond

Er is al langer TCI-informatie bekend, waaruit volgt dat klager reeds vóór zijn aanhouding concrete voorbereidingen had getroffen voor een ontsnapping uit de EBI. Na de aanhouding van klager zouden de voorbereidingen zijn voortgezet. Verweerder meent dat de GRIP-rapporten nog niet gedateerd zijn. Bovendien sluit deze informatie aan bij de meer recente aanwijzingen en is deze daarmee nog steeds concreet. Klager heeft vermoedelijk tijdens besprekingen met zijn neef ontvluchtingsplannen besproken. Zij zouden onder meer beveiligingsmaatregelen rondom het transport van klager op zittingsdagen en zijn verblijf in de EBI hebben doorgenomen. Bij de ontvluchting zouden leden van de criminele organisatie van klager ondersteuning bieden. Het zou een ‘navy seals style’ ontvluchting moeten worden, waarbij geweld vermoedelijk niet zou worden geschuwd. De GRIP-rapporten gaan gedetailleerd in op informatie die rechtstreeks afkomstig is van communicatie tussen klager en zijn neef in de periode voorafgaand aan de verlengingsbeslissing. In het licht daarvan is ten aanzien van klager sprake van een extreem vluchtrisico. Klager vormt daarnaast een maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, zodat aan de a-grond is voldaan.

De b-grond

Verweerder heeft voor deze grond gewezen op het grote aantal verdenkingen van ernstige strafbare feiten die ten aanzien van klager in het (…) strafproces bestaan. Dat strafproces, de persoon van klager en zijn rol bij de tenlastegelegde feiten zijn bijzonder mediagevoelig. Het (…) strafproces duurt lang, maar gaat wel voortvarend door. Er worden belangrijke stappen gezet. Er zijn getuigenverhoren gepland en de rechtbank heeft een vooruitblik gegeven over wanneer de uitspraak kan worden verwacht. Het gezichtsverlies van de Nederlandse rechtsstaat zou bij een ontvluchting groot zijn. Daar komt nog bij dat klager ook in andere strafrechtelijke onderzoeken wordt verdacht van ernstige strafbare feiten en de mogelijke betrokkenheid van klager bij weer andere strafbare feiten onderwerp is van lopende onderzoeken. Dat klager op dit moment niet wordt vervolgd voor deze feiten, neemt niet weg dat de maatschappelijke onrust bij een eventuele ontvluchting ook daarom onaanvaardbaar zal zijn.

De aanwijzingen voor het bestaan van een dodenlijst en de vrees voor beïnvloeding van het strafproces ondersteunen eveneens het oordeel dat sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Klager heeft nog steeds de mensen, macht en middelen om zijn invloed te laten gelden. Dat blijkt reeds uit het al genoemde vermoeden dat er leden van de criminele organisatie zijn die zich niet in detentie bevinden en bereid zijn klager te ondersteunen bij een mogelijke ontvluchting. Klager kan er dus vermoedelijk nog steeds op rekenen dat mensen buiten de EBI zich voor hem willen inzetten. Verweerder heeft daarbij verwezen naar een demonstratie buiten de rechtbank. Daar moet volgens het OM niet lacherig over worden gedaan. Klager is kennelijk in staat om mensen buiten de PI te organiseren voor een demonstratie. Uit het onderzoek van de politie blijkt dat er mensen van het crimineel samenwerkingsverband van klager bij die demonstratie aanwezig waren. Het toont aan welke invloed klager nog altijd heeft. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het opvragen van adressen van medewerkers van de PI Vught. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook de b-grond aan de beslissing ten grondslag kunnen leggen.

De c-grond

Uit het strafrechtelijk onderzoek (…), waarin klager als verdachte is aangemerkt, blijkt van actuele, betrouwbare en concrete aanwijzingen van voorgezet crimineel handelen door klager tijdens zijn detentie. Uit de GRIP-rapporten over dit onderzoek komen aanwijzingen naar voren dat klager vanuit de EBI betrokken is bij een criminele organisatie die zich bezighoudt met witwassen, handel in verdovende middelen en voorbereiding van moord. Dat zijn ernstige strafbare feiten. De verdenkingen tegen klager en zijn neef zijn in belangrijke mate gebaseerd op onderschepte communicatie tussen hen. Zijn neef verblijft nog steeds in voorlopige hechtenis. Op 20 december 2021 is een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van klagers neef afgewezen. De rechter heeft de verdenkingen getoetst en acht nog steeds ernstige bezwaren aanwezig. Daar mag verweerder zich op baseren. Het voorgaande laat zien dat ten aanzien van klager ten minste aanwijzingen bestaan dat sprake is van voortgezet crimineel handelen door klager vanuit de EBI. Dat het OM het thans niet opportuun acht klager te vervolgen, doet niet af aan de aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

Conclusie

De verlenging van de plaatsing van klager in de EBI is aangewezen. De risico’s kunnen onvoldoende worden beperkt in een normaal beveiligde inrichting. Verweerder is uitdrukkelijk op alternatieven ingegaan. De beroepscommissie heeft in vorige uitspraken naar die overwegingen van verweerder verwezen en die gelden nog onverkort. Gelet op de recente ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan, moet men in de EBI alle zeilen bijzetten. Het ligt niet in de rede om klager te plaatsen in een lichter regime, omdat daar geen afdoende toezicht, op alle contacten, kan worden uitgeoefend. Dit toezicht is zelfs in de EBI een uitdaging gebleken.

De beperkende maatregelen jegens klager in de periode na de aanhouding van zijn neef zijn inmiddels beëindigd. Daar kan echter niet de conclusie aan verbonden worden dat het verblijf in de EBI niet langer aangewezen zou zijn. Verweerder bestrijdt de beschuldiging dat het EBI-verblijf in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Die beoordeling moet aan de orde komen in beklagprocedures en niet bij de beoordeling van de vraag of het verblijf in de EBI gecontinueerd moet worden.

3. De beoordeling

Klager is verdachte in het (…) strafproces. Hij is sinds 19 december 2019 gedetineerd en verblijft sindsdien in de EBI. Het beroep richt zich tegen de beslissing van verweerder om klagers verblijf in de EBI voor de vierde keer met zes maanden te verlengen.

De toepasselijke regelgeving

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

 

Het oordeel van de beroepscommissie

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder de drie gronden genoemd in artikel 6 van de Regeling aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat oordeel licht zij hieronder nader toe.

Ten aanzien van de a- en de b-grond

Na de verlengingsbeslissing van 20 mei 2021, die door de beroepscommissie is beoordeeld in RSJ 26 augustus 2021, 21/21553/GB, zijn de GRIP-rapporten van 12 oktober 2021 en 20 oktober 2021 uitgebracht.

In het rapport van 12 oktober 2021 wordt melding gemaakt van informatie die van het OM is ontvangen. Die informatie houdt onder meer in dat op vrijdag 8 oktober 2021 één van de advocaten van klager is aangehouden als verdachte in het strafrechtelijk onderzoek (…). Hij is aangehouden op verdenking van deelname aan de criminele organisatie van klager, die zich bezighoudt met witwassen, de handel in verdovende middelen en voorbereiding van moord. Deze advocaat heeft vanaf maart 2021 vrije toegang gehad tot klager en heeft hem tientallen keren langdurig bezocht. Daarnaast is er uitgebreid telefonisch contact tussen hen beiden geweest. Klager heeft via deze advocaat onbelemmerd met de buitenwereld kunnen communiceren. Vermoed wordt dat klager via deze advocaat verder is gegaan met de grootschalige handel in drugs vanuit de EBI. In de onderschepte communicatie komt verder naar voren dat klager vermoedelijk bezig is (geweest) met de organisatie van een gewelddadige uitbraak uit de EBI. Daartoe heeft de advocaat vermoedelijk in contact gestaan met derden, waar nog onderzoek naar loopt. Daarnaast heeft klager aan die advocaat gevraagd op zoek te gaan naar adresgegevens van personeelsleden van DJI, in verband met een te plannen uitbraakpoging. Alle informatie uit eerdere rapporten is volgens het GRIP-rapport van 12 oktober 2021 onverminderd van kracht.

In de GRIP-circulaire van 13 april 2016 is geregeld in welke gevallen een ambtsbericht is vereist van de officier van justitie van het Landelijk Parket met een toets van de onderliggende informatie op de criteria actualiteit, concreetheid en volledigheid. Dit is aangewezen als de herkomst en de precieze aard van de informatie geheel of gedeeltelijk moet worden afgeschermd, bijvoorbeeld als het gaat om zeer vertrouwelijke informatie afkomstig van het TCI dan wel afkomstig uit een lopend opsporingsonderzoek. Aangezien de informatie uit het GRIP-rapport van 12 oktober 2021 volgens dat rapport afkomstig is van het OM, is een dergelijk ambtsbericht niet aangewezen.

In het rapport van 20 oktober 2021 is met betrekking tot klager informatie ontvangen van de Nationale Politie. Uit die informatie komt naar voren dat in februari 2021 door de Landelijke Recherche een onderzoek is gestart onder de naam (…), naar mogelijkheden van klager om te communiceren met de buitenwereld. Uit onder meer onderschepte PGP-berichten kwam de verdenking dat klager vanuit de EBI criminele handelingen voortzette. Tijdens het onderzoek rees deze zomer de verdenking dat eerdergenoemde advocaat zijn beroep en bijzondere voorrechten als advocaat misbruikte om als boodschapper op te treden. Met toestemming van de rechter-commissaris zijn bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet om vast te kunnen stellen of de communicatie tussen de advocaat en klager strafbaar zou zijn. Door dit onderzoek is het vermoeden gerezen dat de advocaat zijn positie als advocaat heeft misbruikt door klager in staat te stellen onbelemmerd met de buitenwereld te communiceren. Dat gebeurde op heimelijke wijze door het schrijven en tonen van boodschappen op papier, het tonen van schermafbeeldingen van chatberichten en het nemen van foto’s van geschreven tekst. Uit de onderschepte heimelijke communicatie komt naar voren dat klager bezig is een gewelddadige uitbraak te organiseren met ondersteuning van leden van de criminele organisatie die buiten de gevangenis verblijven. Er wordt gesproken over beveiligingsmaatregelen rondom het transport van klager op zittingsdagen en zijn verblijf. Er wordt verwezen naar openbaar beschikbaar filmmateriaal van de cel van klager en er wordt gesproken over dat het ‘navy seals style’ moet zijn. Verder bleek dat klager op zoek is naar persoons- en/of adresgegevens van vier, met naam genoemde, personeelsleden van DJI. Deze zouden via een corrupt contact bij een overheidsdienst nagetrokken moeten worden. Op vrijdag 8 oktober 2021 is de advocaat tijdens het bezoekmoment aan klager in de EBI aangehouden op verdenking van deelname aan een criminele organisatie. Het rapport vermeldt dat de informatie is voorgelegd aan de officier van justitie van het Landelijk Parket belast met GRIP-zaken. Op verzoek van deze officier van justitie is in dit rapport de informatie weergegeven.

De beroepscommissie heeft in RSJ 26 augustus 2021, 21/21553/GB, geoordeeld dat verweerder, op grond van de TCI-informatie uit februari 2020, de informatie in de GRIP-rapporten van 1 april 2021 en 6 mei 2021 en het gegeven dat klager wordt verdacht van een zeer groot aantal zeer ernstige geweldsdelicten in een zeer mediagevoelig strafproces, in redelijkheid de a- en b-grond aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft kunnen leggen.

Volgens verweerder vormt de meest recente informatie in de GRIP-rapporten van 12 en 20 oktober 2021 een bevestiging van die eerdere informatie, die daarmee nog steeds actueel en concreet is. De beroepscommissie volgt verweerder daarin.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten (de a-grond) en dat hij bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is (de b-grond).

Ten aanzien van de c-grond

Uit de beschikbare informatie komt naar voren dat klagers neef en voormalige advocaat in de EBI is aangehouden op verdenking van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met witwassen, handelen in verdovende middelen en voorbereiding van moord. Namens verweerder is gemeld dat de verdenkingen tegen de advocaat op 20 januari 2022 tijdens de eerste pro-formazitting in zijn strafzaak zijn getoetst door de strafrechter, die de voorlopige hechtenis heeft verlengd. Hoewel klager ten tijde van de bestreden beslissing nog niet formeel als verdachte was aangemerkt in die strafzaak, kan, gelet op dat wat hierover ter zitting naar voren is gebracht, worden aangenomen dat dat inmiddels wel het geval is. Gelet op de informatie die in de GRIP-rapporten van 12 en 20 oktober 2021 is neergelegd, is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op de aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen (in detentie). Dat het OM nog niet tot vervolging van klager is overgegaan, nu prioriteit wordt gegeven aan het Marengo-proces, maakt dit oordeel niet anders.

Alternatieven

De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat met toepassing van GVM- (gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico) of andere toezichtmaatregelen en/of plaatsing in de AIT of de BPG-afdeling van een inrichting, mede gelet op de laatste ontwikkelingen ten aanzien van klager die zich binnen de EBI hebben voorgedaan, de genoemde risico’s onvoldoende kunnen worden beperkt. De bestreden beslissing voldoet daarmee aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wel vindt de beroepscommissie het wenselijk dat verweerder bij eventuele volgende beslissingen tot verlenging van klagers verblijf in de EBI meer en uitbereider inzicht geeft in de gemaakte afwegingen omtrent de alternatieven en de (on)mogelijkheid om klager ergens anders te plaatsen.

Geen strijd met het EVRM

De beroepscommissie vindt schending van (artikel 3 van) het EVRM niet aannemelijk geworden. De beroepscommissie heeft er kennis van genomen dat klager in de periode vanaf 8 oktober 2021, na de aanhouding van zijn advocaat, tevens zijn neef, een tijd lang geïsoleerd in de EBI heeft verbleven. Zo werd klager op de afdeling benaderd door externe medewerkers met bivakmutsen op. Het contact met andere personen was minimaal. De beroepscommissie begrijpt dat deze omgang met en benadering van klager een reactie was op de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek (…) en de aanhouding van de advocaat in de EBI, maar dat deze situatie inmiddels is gewijzigd. Namens klager is aangevoerd dat deze omstandigheden in een beklagprocedure aan de orde zullen komen. Voor het overige vindt de beroepscommissie de door klager genoemde argumenten te algemeen gesteld. Dat neemt niet weg dat een beroep op strijd met artikel 3 EVRM serieus beoordeeld moet worden. De beroepscommissie vindt het dan ook wenselijk dat verweerder zich goed laat informeren over klagers fysieke en psychische welbevinden in de EBI bij een volgende verlengingsbeslissing.

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 24 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. C. Dijkstra en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

voorzitter

Naar boven