Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25625/GA, 21 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/25625/GA

Betreft              [klager]

Datum              21 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen: 

a.  de beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) van 22 december 2021 om klager te verplichten tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: b dwangbehandeling), ingaande op 22 december 2021 en eindigend op 5 januari 2022 (SC 2021/364); en

b.  een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van veertien dagen, ingaande op 22 december 2021 om 15:00 uur.

De beklagcommissie bij het PPC Scheveningen heeft op 17 januari 2022 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.P.A. Kint, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, namens zijn raadsman mr. R. van der Wal en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen, gehoord op de digitale zitting van 3 maart 2022.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a.

Er bestaat onvoldoende noodzaak tot het toepassen van dwangbehandeling, omdat het vereiste acute gevaar ontbreekt. Uit het advies van 17 december 2021 van de psychiater die niet bij klagers behandeling is betrokken, en dat is uitgebracht ten behoeve van de daaropvolgende a-dwangbehandeling, blijkt dat klagers bewustzijn helder is en zijn oriëntatie intact is. Verder zijn er geen aanwijzingen voor suïcidaliteit en is geen sprake van hallucinatoir gedrag. Dat klager blijk geeft van achterdochtig gedrag en dat hij op zijn hoede is, is onvoldoende redengevend om tot dwangbehandeling over te gaan. Er zijn minder bezwarende middelen aanwezig, omdat klager vrijwillig medicatie wil innemen als het echt niet anders kan.

Klager voelde zich vanwege de detentiesituatie overspannen, maar niet psychotisch. Hij wilde afvallen, stopte met roken en hield afstand van anderen door in zijn cel te zitten. Ook ervaart hij vervelende bijwerkingen en wil hij zijn detentieperiode bij voorkeur juist doorbrengen zonder medicatie. Er was sprake van een kleine woordenwisseling, maar niet van agressie. Op dit moment gaat het goed en rookt hij af en toe. Klager heeft zich op eigen kracht hersteld.

Beklag b.

Uit de overwegingen van de beklagcommissie, alsmede uit het schriftelijk verslag en de schriftelijke mededeling tot oplegging van de ordemaatregel blijkt onvoldoende concreet welke omstandigheden het incident hebben doen ontstaan en hoe het incident precies is verlopen. Klager ontkent dat hij herhaaldelijk tegen de deur heeft geslagen of een koppende beweging heeft gemaakt. Hij is netjes gebleven en is niet tegen het personeel ingegaan. Hij was indertijd overspannen en gestopt met roken. Wellicht maakte zijn houding een dreigende indruk.

Verder was het cameratoezicht niet gerechtvaardigd. Onvoldoende is gebleken dat klagers geestelijke toestand dit noodzakelijk maakte. Uit de second opinion volgt immers dat geen sprake is van suïcidaliteit of hallucinatoir gedrag. De directeur heeft evenmin gemotiveerd waarom niet met een minder verstrekkende ordemaatregel kon worden volstaan dan wel met een ordemaatregel van kortere duur. De ordemaatregel is in zijn geheel ten uitvoer gelegd en heeft veertien dagen geduurd. Klager verzoekt een tegemoetkoming van €20,- per dag dat hij ten onrechte in de afzonderingscel is geplaatst.

Standpunt van de directeur

Beklag a.

Het verplicht ondergaan van b-dwangbehandeling is noodzakelijk en proportioneel. In de adviezen van de psychiaters is klagers gesteldheid duidelijk omschreven, waaronder het ontbreken van ziekte-inzicht en het gevaar dat hij veroorzaakt, ook naar zichzelf. Het feit dat hij aangeeft dat het beter met hem gaat, toont aan dat de medicatie doet wat daarvan werd verwacht.

Beklag b.

Gedurende de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel hebben een behandelaar en een psychiater klagers toestand constant gemonitord en dagelijks advies uitgebracht over de voortdurende noodzaak van de ordemaatregel. Over het algemeen geldt dat gedetineerden na korte tijd weer naar de afdeling terug kunnen worden geplaatst, vanwege de snelle werking van de medicatie. Het is niet bekend hoelang de ordemaatregel uiteindelijk heeft geduurd. Het cameratoezicht is toegepast ter bescherming van klager en was vanwege zijn geestelijke toestand noodzakelijk.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Anders dan in beoordeling van de beklagcommissie is vervat, moet het bij een b dwangbehandeling gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting.

Voordat de directeur beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 22a van de Penitentiaire maatregel met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Als het gevaar dat de gedetineerde veroorzaakt voortkomt uit de stoornis van zijn geestvermogens, dan overlegt de directeur daarnaast met de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling, indien de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. In deze overleggen wordt nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

Vast staat dat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met de behandelend psychiater die ten tijde van de bestreden beslissing van oordeel was dat een b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de inrichting deed veroorzaken af te wenden.

Uit de bestreden beslissing en de verklaring van de behandelend psychiater (een uittreksel van het behandelingsplan) komt verder het volgende naar voren. Volgens de behandelend psychiater is bij klager sprake van een psychische stoornis. Er is sprake van een psychotisch toestandsbeeld met paranoïdie, waarbij mogelijk sprake is van onderliggende angst, waardoor klager hyperalert is en agressief kan reageren. Tijdens zijn detentieperiode is al eerder in 2021 sprake geweest van psychotische klachten, waarvoor hij werd behandeld met antipsychotica.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit de genoemde stoornis gevaar veroorzaakte. (Ook) vanaf het moment dat hij op 5 november 2021 naar het PPC Scheveningen werd overgeplaatst laat klager merkbaar achterdochtig gedrag zien, trekt hij zich vaak terug in zijn cel en laat hij zijn eten onaangeroerd staan. In de daaropvolgende weken wordt bij hem een toename van gevoelens van spanning en achterdocht waargenomen, is er sprake van daaruit voortkomende voedselonthouding en van gewichtsverlies en weigert hij aan medische controles mee te werken. Op het moment dat met hem wordt gesproken over medicatiegebruik als mogelijke oplossing, stelt hij zich dreigend op en verheft hij zijn stem. Ook zoekt hij vanuit achterdochtige belevingen actief fysiek contact op met medegedetineerden.

Deze situatie leidt op 15 december 2021 tot een interne overplaatsing naar de crisisafdeling, om het risico op escalatie van agressie te verminderen. Over klagers geestelijke toestand wordt dan geschreven dat hij bij afwezigheid van begeleiding agressie uit, zich bij overmacht probeert aan te passen, zich niet laat aanspreken of sturen op zijn voortdurende voedselonthouding, dat hij in zichzelf praat, soms lacht of in de verte staart en dat medegedetineerden bang voor hem zijn. Het voorgaande heeft de directeur doen beslissen om de procedure ten behoeve van het toepassen van a-dwangbehandeling in gang te zetten en het voornemen daartoe op 21 december 2021 aan klager schriftelijk mee te delen.

De toenemende spanningen en agressie leiden tot het incident op 22 december 2021. Nadat klager moeilijk is aan te spreken op zijn gedrag en geagiteerd reageert, neemt hij richting een penitentiair inrichtingswerker (piw-er) een dreigende houding aan op het moment dat hij naar zijn cel wordt begeleid. De piw-er ziet zich genoodzaakt de celdeur dicht te gooien en klager gebruikt woorden en een gebaar van dreigende aard. Het incident, waarbij geen aanleiding bestaat om aan de ernst daarvan te twijfelen, maakte het onmiddellijk toepassen van dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk om het vanuit de stoornis veroorzaakte gevaar af te wenden.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is daarnaast voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Eerder is gebleken dat antipsychotica zorgden voor een stabiliserend effect ten aanzien van achterdochtige belevingen, dreiging en agressie, terwijl klager herhaaldelijk medicatiegebruik weigert vanwege een gebrek aan ziekte-inzicht. Zonder acute medicamenteuze behandeling van psychotische achterdocht, bestond een risico op plotselinge agressie richting het inrichtingspersoneel en medegedetineerden en bleef daarnaast een risico bestaan dat klager zich terugtrok, zich afzonderde en nog meer in gewicht zou afvallen.

Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager b dwangbehandeling toe te passen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag a. daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

Beklag b.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat de gedragsdeskundige en het afdelingshoofd klagers geestelijke (psychotische) toestand gedurende de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel voortdurend hebben gemonitord en de directeur in dat kader dagelijks hebben geadviseerd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is op 21 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven