Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20043/GA, 7 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

Nummer 21/20043/GA        

Betreft [klager]

Datum 7 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het niet in de gelegenheid worden gesteld om op 9 september 2020 de rechtbankzitting in het kader van zijn strafzaak bij te wonen (PL-2020-965); en

b.  het niet in de gelegenheid worden gesteld om hierover op 8 september 2020 met zijn advocaat te bellen (PL-2020-966).

De beklagcommissie bij de PI Lelystad heeft op 15 februari 2021 beklag a. en beklag b. gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van respectievelijk €75,- en €10,-. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. C. van Oort in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De beklagcommissie miskent de ernst van de situatie en het daaruit voortkomende gevaar voor gedetineerden en personeel. Zoals ter zitting van de beroepscommissie op 20 oktober 2021 is toegelicht in het kader van een klacht met dezelfde aanleiding, was er sprake van een uitzonderlijke noodsituatie, waarbij de veiligheid van het personeel en gedetineerden ernstig in gevaar was vanwege de mogelijke aanwezigheid in de inrichting van een schietpen. Dat achteraf niks is gevonden doet aan deze gevaarzetting niets af. De Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid (LBB) is ingeschakeld om door middel van een spitactie te zoeken naar de schietpen. In zo’n situatie neemt het LBB de regie in de inrichting over. Alle gedetineerdenbewegingen zijn stilgelegd en gedetineerden mochten de inrichting niet verlaten.

Klager mocht daarom zijn strafzaak niet bijwonen. De directeur kon op dat moment niet het risico nemen om voor klager een uitzondering te maken. Het algemene belang van de veiligheid van de gedetineerden en het personeel prevaleerde boven klagers individuele belang bij het bijwonen van zijn strafzitting, hoe vervelend dit voor hem ook is. Vanwege de noodsituatie in de inrichting bestond evenmin gelegenheid om hem met zijn advocaat te laten bellen. Het was niet mogelijk om de reguliere procedures te volgen. 

Standpunt van klager

Klager heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Beklag a.

Op grond van artikel 26, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid onder door hem te stellen voorwaarden de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen:

a.  indien de gedetineerde krachtens een wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen;

b.  indien de gedetineerde ter zake van een misdrijf moet terechtstaan;

c.  indien de gedetineerde bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.

Volgens het vijfde lid kan de directeur, met het oog op het hier bedoelde verlaten van de inrichting, aan daartoe door hem aangewezen ambtenaren of medewerkers bevelen dat de betrokken persoon naar de daartoe bestemde plaats wordt overgebracht.

Vanwege de mogelijke aanwezigheid van een schietpen in de inrichting en het daardoor bestaande gevaar voor de veiligheid van gedetineerden en van het personeel, heeft het LBB op 8 en 9 september 2020 een doorzoeking gedaan en daarbij de regie van de inrichting overgenomen. In (onder meer) RSJ 1 december 2021, 21/19592/GA heeft de directeur toegelicht onder welke omstandigheden en op welke wijze dit heeft plaatsgevonden. De spitactie omvatte de gehele inrichting en had tot gevolg dat alle gedetineerdenbewegingen werden stilgelegd. In de genoemde uitspraak achtte de beroepscommissie het vanwege de omvang van de spitactie begrijpelijk dat het luchtmoment op de betreffende dagen niet kon doorgaan, temeer om te voorkomen dat gedetineerden de individuele leden van het LBB alsmede hun werkwijze dan zouden kunnen herkennen.

Op 9 september 2020 stond de inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak gepland. De directeur had klager op grond van artikel 26, vierde lid, van de Pbw in beginsel in de gelegenheid moeten stellen om daarvoor de inrichting te verlaten. Het staat (ook) voldoende vast dat klager een aanmerkelijk belang had bij het bijwonen van de strafzitting. Dit vindt mede bevestiging in het door de directeur niet weersproken feit dat de behandeling van klagers strafzaak vanwege zijn (onverwachte) afwezigheid moest worden aangehouden en hij drie maanden langer in een huis van bewaring heeft moeten verblijven.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur onvoldoende rekenschap gegeven van het aanmerkelijke belang van klager bij het bijwonen van de strafzitting en de bijzonderheid van zijn situatie in dit verband. In het dossier komt naar voren dat zijn afdeling al op 8 september 2020 was doorzocht en dat bij het inrichtingspersoneel bekend was dat klager aanwezig wilde zijn bij de zitting die de daaropvolgende dag zou plaatsvinden. Onvoldoende is gebleken dat de ernst van de situatie, die overigens niet ter discussie staat, zodanig zwaarwegend was dat klager in geen geval in de gelegenheid kon worden gesteld om de zitting bij te wonen.

Het voorgaande betekent dat de directeur de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. De beroepscommissie zal daarom het beroep van de directeur ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

Beklag b.

Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw wordt de gedetineerde in staat gesteld met zijn rechtsbijstandsverlener telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat.

De noodzaak om klager zijn advocaat op de hoogte te brengen van zijn afwezigheid bij de behandeling van zijn strafzaak is voor partijen geen punt van discussie. Gezien de omvang van de spitactie, de ernst van de situatie in de inrichting, de daarom getroffen veiligheidsmaatregelen en het feit dat klagers afdeling op 8 september 2020 werd doorzocht, is het naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat op die dag geen gelegenheid bestond om klager telefonisch contact te laten onderhouden met zijn advocaat.

De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 7 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven