Nummer 21/24477/GA
Betreft [Klager]
Datum 6 juli 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de directeur)
1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.
De beklagcommissie bij de locatie De Schie heeft op 24 november 2021 het beklag gegrond verklaard en zal, na de directeur te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is (S-2021-680). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. S. van Minderhout in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager heeft tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma (PP) alcohol genuttigd. Hiermee heeft hij een essentiële voorwaarde voor zijn deelname aan een PP geschonden, te weten het verbod op alcohol- of drugsgebruik. Klager heeft zowel tegenover de reclassering als tegenover de directeur bevestigd één glas wijn te hebben gedronken. In de huidige regelgeving heeft alcohol- of drugsgebruik een degradatie naar het basisprogramma tot gevolg. Gelet op dit ontoelaatbare gedrag heeft de directeur ingevolge artikel 1d, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in redelijkheid tot een degradatie kunnen beslissen. Dat de urinecontrole niet conform de procedure, zoals deze voor de inrichting geldt, is uitgevoerd door de reclassering, neemt niet weg dat het alcoholgebruik door klager een feit is.
Standpunt van klager
Klager heeft bij de reclassering, de directeur en de beklagcommissie aangegeven dat hij een paar slokken champagne/wijn heeft gedronken tijdens het proosten op de geboorte van zijn neefje. Klager was op de hoogte dat de reclassering diezelfde dag een urinecontrole bij hem zou afnemen. De reclassering heeft aan klager te kennen gegeven dat de ongeschreven norm één glas alcohol betreft. Dit wordt ook in de rechtspraak van de beroepscommissie bevestigd, namelijk dat het gebruik van alcohol gedurende een PP is toegestaan tot 0,5 promille (RSJ 11 januari 2018, 17/2810/GB). Een waarde van 0,5 promille heeft betrekking op ongeveer twee glazen alcohol. Gelet op het oordeel van de beklagcommissie dat de uitslag van de urinecontrole mogelijk niet correct is – hetgeen door de directeur niet wordt weersproken – en op de omstandigheid dat de directeur in het beroepschrift heeft aangevoerd dat klager heeft bevestigd één glas wijn te hebben gedronken, is het zeer aannemelijk dat klager minder dan 0,5 promille in zijn bloed had ten tijde van de urinecontrole en dat hij dus onder de gestelde grenswaarde van de beroepscommissie is gebleven.
Voorts is geen sprake van zodanig ingrijpend of ontoelaatbaar gedrag, zoals bedoeld in (de nota van toelichting bij) de Regeling, dat een directe degradatie diende te volgen en dat een brede beoordeling van het gedrag niet noodzakelijk was. Bovendien kan klagers gedrag niet worden aangemerkt als dermate ingrijpend op de orde en veiligheid binnen de inrichting, nu klager geen alcohol heeft genuttigd binnen de inrichting. Een brede beoordeling van klagers gedrag was dan ook op zijn plaats geweest. Door de reclassering is tevens in het verlengde daarvan vastgesteld dat klager gedurende het PP goed gedrag heeft vertoond en heeft zij zelfs geadviseerd om het toezicht verder voort te zetten.
3. De beoordeling
De wet- en regelgeving
Ingevolge artikel 1d, eerste lid, van de Regeling beslist de directeur over de promotie of degradatie van een gedetineerde. Op grond van artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling volgt altijd een beslissing tot degradatie indien een gedetineerde ontoelaatbaar gedrag, zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 bij de Regeling, laat zien.
Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling is een vernieuwing in het systeem van promoveren en degraderen. Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) volgt dat in bijlage 1 en bijlage 2 bij de Regeling een aantal gedragingen, zijnde ontoelaatbare gedragingen, zijn opgesomd die zo ernstig zijn dat een afweging van deze gedraging ten opzichte van het algehele gedrag niet meer noodzakelijk is. Het gaat hier om gedragingen die als dermate ingrijpend op de orde en veiligheid binnen een inrichting kunnen worden aangemerkt dat deze op zichzelf beschouwd een degradatie c.q. het uitblijven van een promotie rechtvaardigen zonder daarbij rekening te houden met het structurele gedrag in detentie. Een brede beoordeling van het gedrag behoeft in dergelijke gevallen aldus niet plaats te vinden.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel ligt de algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van een PP bij de directeur van de inrichting of afdeling waarin de deelnemer aan het PP is ingeschreven.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling Urinecontrole) is de in deze Regeling Urinecontrole beschreven procedure eveneens van toepassing op urinecontroles die gedurende een deelname aan een PP worden uitgevoerd, waarbij de taken worden verricht door een personeelslid van de uitvoeringsinstantie.
De beslissing tot degradatie
De beroepscommissie stelt voorop dat zij in deze procedure dient te beoordelen of de directeur in redelijkheid en billijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om klager te degraderen naar het basisprogramma.
Niet ter discussie staat dat voor klagers deelname aan een PP als voorwaarde een (de beroepscommissie begrijpt: algeheel) verbod op drugs en/of alcohol gold. Evenmin staat ter discussie dat klager alcohol heeft genuttigd tijdens zijn deelname aan een PP. Het gebruik van alcohol wordt ingevolge bijlage 1 van de Regeling aangemerkt als ontoelaatbaar gedrag, dat (in beginsel) tot een directe degradatie leidt. In (de nota van toelichting bij de wijzing van) de Regeling volgt niet dat – om te kunnen spreken van gebruik van alcohol – van een bepaalde waarde of promille alcohol in het bloed sprake moet zijn. De verwijzing van klagers raadsvrouw naar RSJ 11 januari 2018, 17/2810/GB, treft – nog los van de omstandigheid dat in die zaak een andersoortige beslissing en procedure aan de orde was – geen doel, nu in dat geval voor de gedetineerde in kwestie kennelijk andere voorwaarden voor een deelname aan een PP golden. Feit blijft in onderhavig geval dat klager alcohol heeft genuttigd. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur klagers gedrag in dezen dan ook terecht aangemerkt als ontoelaatbaar gedrag en kon in redelijkheid en billijkheid worden beslist tot een directe degradatie, zonder daarbij klagers structurele gedrag in detentie te betrekken.
De omstandigheid dat onweersproken vast is komen te staan dat de uitvoeringsinstantie, het Leger des Heils, de urinecontrole bij klager niet conform de daaraan in de Regeling Urinecontrole gestelde vereisten heeft afgenomen, waardoor de uitslag van meer dan 2000 ug/l mogelijk niet correct is, kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet tot een ander oordeel leiden. Dat het alcoholgebruik feitelijk buiten de inrichting heeft plaatsgevonden, doet aan het voorgaande eveneens niet af.
Dientengevolge zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 6 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter