Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23157/GB, 18 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23157/GB

Betreft              [Klager]

Datum              18 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in het Huis van Herstel van de Penitentiaire Inrichting (PI) Almelo (hierna: het HvH).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 7 september 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. D.M. Penn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de overwegingen dat geen sprake zou zijn van complexe diagnostiek, dat de re-integratiedoelen te ruim zouden zijn geformuleerd en dat niet zou zijn gebleken waarom zijn re-integratietraject niet vanuit een reguliere Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) zou kunnen verlopen. Uit de adviezen van de weegtafel en de PI Zwolle kwam juist het beeld naar voren dat het HvH voor klager is aangewezen. Klager is het evenmin eens met de overweging dat de indicatie in feite onvoldoende is gemotiveerd, terwijl klager al in januari 2021 om een plaatsing in het HvH had gevraagd. Er is alle tijd geweest om aanvullende informatie op te vragen.

Voorts geldt dat klager reeds op 1 juli 2021 in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) had kunnen verblijven. De aanvraag hiervoor is ook vóór 1 juli 2021 ingediend, zodat hij ingevolge het overgangsrecht in aanmerking had kunnen komen voor een directe plaatsing in een BBA. Door de langdurige aanmelding bij het HvH is klager nog niet geplaatst in een BBA en heeft hij ruim twee maanden verloren. Los van het ongemak had verweerder onvoldoende reden om af te wijken van het positieve advies van de weegtafel.

Overigens geldt dat – anders dan in het verweerschrift wordt vermeld – klagers gevangenisstraf in Duitsland deels voorwaardelijk is opgelegd, hetgeen gevolgen heeft voor de einddatum van zijn detentie.

Standpunt van verweerder

In de bestreden beslissing is deugdelijk gemotiveerd waarom klagers verzoek is afgewezen en waarom van het positieve advies van de weegtafel is afgeweken. In dat kader wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden beslissing en wordt het standpunt gehandhaafd dat klager niet voldoet aan de criteria om te kunnen worden geplaatst in het HvH. De stelling dat klager reeds op 1 juli 2021 in een ZBBI had kunnen worden geplaatst, volgt verweerder – onder verwijzing naar RSJ 9 maart 2022, 21/23426/GB – niet.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Uit klagers (meest recente) registratiekaart volgt dat hij sinds 2 november 2020 in Nederland is gedetineerd. Hij ondergaat, na omzetting via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties, een gevangenisstraf van duizend dagen met aftrek, wegens oplichting, brandstichting, meineed en rijden onder invloed. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 8 juni 2022.

Het HvH

De beroepscommissie begrijpt dat het HvH een speciale (pilot)vorm van een BBA betreft. De invulling van het HvH is evenwel anders dan die van een reguliere BBA. Het HvH richt zich, vanuit een experimentele setting, vooral op zorg en begeleiding ten aanzien van de complexe problematiek van de deelnemende gedetineerden.

Voor een plaatsing in het HvH gelden blijkens de bestreden beslissing en het (algemene) informatieblad voor het HvH de volgende (ten opzichte van een plaatsing in een reguliere BBA aanvullende) voorwaarden:

-    de (Twentse) gedetineerde keert na zijn detentie terug in de regio Twente;

-    de plaatsing betreft een periode van minimaal twee maanden en maximaal achttien maanden (in afwijking van artikel 20ab van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting bij een reguliere BBA);

-    er is sprake van complexe problematiek (zoals een licht verstandelijke beperking, verslaving, psychische, psychosociale en/of praktische problemen) waarvoor zorg en begeleiding nodig is.

In aanloop naar en tijdens het verblijf in het HvH staan het nemen van verantwoordelijkheid, motivatie, herstel, maatwerk en veiligheid centraal. In het kader van de zorg en begeleiding wordt vooral gericht op zelfherstel, herstel van het sociaal netwerk, herstel met het slachtoffer en herstel met de samenleving.

De bestreden beslissing

Klagers verzoek is afgewezen, omdat onvoldoende is gemotiveerd dat sprake is van complexe problematiek, onvoldoende is gemotiveerd waar de zorg en begeleiding zich bij een plaatsing in het HvH op moet richten en niet is gebleken dat zijn re-integratietraject niet vanuit een reguliere BBA kan worden vormgegeven.

De overwegingen van de beroepscommissie

Uit het selectieadvies van 23 augustus 2021 volgt dat klagers motivatie voor een plaatsing in het HvH is gelegen in het verkrijgen van zorg en/of begeleiding inzake schuldhulpverlening, stabiliteit, huisvesting en het bevorderen van de band met zijn dochter. Daarnaast wil klager een studie communicatiewetenschappen volgen, wat in de PI Zwolle niet mogelijk is.

In de reclasseringsadviezen van 8 april 2021 en 13 juli 2021 is positief geadviseerd inzake klagers plaatsing in het HvH, gelet op de duur van het traject en de begeleiding op maat. De zogenaamde weegtafel heeft in het advies van 26 augustus 2021 eveneens een positief advies afgegeven. Als aanvulling op dit advies hebben een psycholoog en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van het HvH een extra beoordeling verricht om klagers deelnamegeschiktheid te toetsen. Zij zijn beiden akkoord met een plaatsing van klager in het HvH. Het Openbaar Ministerie, het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie hebben tot slot ook positief geadviseerd.

De beroepscommissie volgt verweerder in zoverre dat uit de verrichte verdiepingsdiagnostiek en adviezen geen eenduidige conclusies naar voren komen voor wat betreft het vraagstuk of bij klager sprake is van (dusdanig) complexe problematiek dat hij zorg en begeleiding behoeft en dat gelet daarop een plaatsing in het HvH is geïndiceerd. Uit de verdiepingsdiagnostiek volgt evenwel in ieder geval dat klagers persoonlijkheidskenmerken, in combinatie met zijn ADHD-problematiek, een verklaring kunnen zijn voor het herhaaldelijk in aanraking komen met politie en justitie. Het komt de beroepscommissie gelet daarop, alsmede gelet op de hiervoor genoemde en de in het selectieadvies genoemde psychosociale en praktische problemen bij klager, niet onaannemelijk voor dat zorg en begeleiding nodig is voor klagers re-integratiedoelen in het kader van een succesvolle en veilige terugkeer in de samenleving en een delictvrije toekomst. De betrokken instanties denken daar kennelijk immers unaniem wel zo over.

Gelet op de eensluidendheid van de adviezen, ook na de in eerste instantie door de reclassering geadviseerde verdiepingsdiagnostiek, acht de beroepscommissie de motivering van verweerder in de bestreden beslissing onvoldoende. Zo had het op de weg van verweerder gelegen om bij de PI Zwolle navraag te doen waarom klager, mede in het licht van de vereiste complexe problematiek en zorg en begeleiding, een geschikte deelnemer voor het HvH wordt geacht. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Ten overvloede en naar aanleiding van klagers standpunt inzake zijn eventuele plaatsing in een ZBBI, geldt dat de beroepscommissie daarover reeds in RSJ 9 maart 2022, 21/23426/GB, een oordeel heeft gegeven.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 18 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven