Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23881/GB, 16 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23881/GB

Betreft             [Klager]

Datum             16 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 juni 2021 beslist klager vanuit de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht terug te plaatsen in de gevangenis van de PI Dordrecht.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 18 oktober 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en [selectiefunctionaris], namens verweerder, gehoord via telehoren op de zitting van 22 februari 2022. De heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Dordrecht, was als toehoorder aanwezig.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft wel gewerkt bij zijn werkgever […] (hierna: de werkgever). Hij heeft zich nooit ziekgemeld. De werkgever had betalingsproblemen en heeft daarom de factuur van de PI Dordrecht voor de door klager verrichte arbeid niet betaald. De werkgever heeft het arbeidscontract pas na de start van de arbeidsperiode ondertekend. Als klager daar toen niet al gewerkt zou hebben, zou het contract niet zijn ondertekend. Klager heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij wel heeft gewerkt bij verweerder namen van klanten van zijn werkgever kenbaar gemaakt. Daar heeft verweerder geen deugdelijk onderzoek naar gedaan.

Standpunt van verweerder

Het is aan klager om te bewijzen dat hij gewerkt heeft bij de werkgever. Het bedrijf van de werkgever is gescreend en akkoord bevonden. Kennelijk werd de administratie bij de werkgever niet maandelijks bijgehouden, daarom is niet eerder aan de PI kenbaar gemaakt dat klager er niet heeft gewerkt. Klager heeft zich ziekgemeld en heeft niet gewerkt voor deze werkgever. Klager heeft geen e-mails of bewijsstukken overgelegd waaruit volgt dat hij wel heeft gewerkt bij de werkgever. Er is naar aanleiding van de door klager doorgegeven namen navraag gedaan bij de werkgever, maar die zegt deze personen niet te kennen en heeft bovendien aangegeven dat klager niet voor hem heeft gewerkt. Klager heeft zich niet aan de voorwaarden gehouden en zich niet bij zijn werkgever gemeld. Dat is voldoende aanleiding om klager terug te plaatsen in de gevangenis.

 

3. De beoordeling

Klager is op 24 september 2018 in Spanje veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet in Spanje. De tenuitvoerlegging van deze straf is overgenomen door Nederland. Klager is sinds 21 november 2019 in Nederland gedetineerd. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 25 juli 2022.

Klager is uit de ZBBI teruggeplaatst in de gevangenis, omdat hij zijn verplichtingen niet is nagekomen. Klager heeft zich aan het toezicht onttrokken en heeft aan de PI Dordrecht en aan de werkgever onjuiste informatie verstrekt. Op 8 juni 2021, ruim drieënhalve maand na 22 februari 2021, de datum waarop klager voor de werkgever zou gaan werken, heeft klagers werkgever bij de PI Dordrecht gemeld dat klager nooit bij hem aan het werk is geweest. Klager stelt zich op het standpunt dat hij wel voor de werkgever werkzaamheden heeft verricht en dat verweerder dit onvoldoende heeft onderzocht. In de bezwaarprocedure heeft de inrichting op verzoek van verweerder contact opgenomen met de werkgever. Deze gaf toen aan dat klager zich nooit heeft gemeld bij de werkgever en dat de werkgever ervan uit is gegaan dat klager niet meer kwam, omdat hij zich bij de werkgever had ziekgemeld. Voorts deelde de werkgever mede dat hij de door klager aangedragen getuigen niet kende.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is het aannemelijk geworden dat klager in de periode 22 februari 2021 tot en met 8 juni 2021 niet bij de werkgever heeft gewerkt en dus ongeoorloofd afwezig was en zich aan het toezicht van de ZBBI heeft onttrokken. Klager heeft in beroep geen (concrete) stukken overgelegd of anderszins duidelijk verifieerbare informatie verstrekt op grond waarvan aannemelijk zou zijn dat hij wel zou hebben gewerkt in die periode. De enkele stelling van klager dat de werkgever wegens financiële redenen de factuur van de PI Dordrecht niet heeft voldaan, is niet onderbouwd en is ook overigens niet aannemelijk. Naar het oordeel van de beroepscommissie had verweerder niet meer actief onderzoek hoeven te (laten) verrichten, dan door verweerder is gedaan. Klager heeft zich niet aan de voorwaarden voor plaatsing in de ZBBI gehouden en vormt dus een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven