Onderwerp: Bezoek-historie

21/24356/JB en 21/24631/JB, 15 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer           21/24356/JB en 21/24631/JB

Betreft              [klager]

Datum              15 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van [klager], geboren op (...) (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 augustus 2021 beslist klager te plaatsen op de Individuele Trajectafdeling (ITA) van de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Lelystad.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van verweerder om op dit bezwaar te beslissen (21/24356/JB).

Verweerder heeft op 3 december 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing (21/24631/JB).

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […] en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 8 maart 2022 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht. Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het optreden van de voorzitter die ook het samenhangende schorsingsverzoek heeft beoordeeld (RSJ 29 november 2021, 21/24355/SJB).

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de beroepschriften, de reacties op de beroepschriften en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De wettelijke termijn van zes weken is overschreden. Een compensatie is gepast. Daar wordt uitdrukkelijk om verzocht. De termijnoverschrijding is heel fors en er is geen ander rechtsmiddel mogelijk. Klagers raadsman heeft daarbij meerdere keren gevraagd naar de stand van zaken en gevraagd om een beslissing op het bezwaar te nemen.

De bestreden beslissing is gebaseerd op inmiddels gedateerde adviezen. In eerste instantie is in april 2021 beslist om klager op de ITA te plaatsen, na het inwinnen van de adviezen. Die procedure is op zichzelf correct verlopen. Klager is tussentijds echter per ongeluk een maand vrijgelaten, waarna hij in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg te Nijmegen is geplaatst. Daar heeft hij drie maanden verbleven en dat ging goed. Hij heeft toegewerkt naar meer contact met de groep. In augustus draaide hij bijna volledig mee. Vervolgens wordt hij alsnog op de ITA geplaatst. Op grond van artikel 22c van de Bjj moet de directeur van de JJI telkens binnen zes maanden bezien of het verblijf op de ITA nog noodzakelijk is. Daaruit volgt dat het verstrijken van vier maanden na de ingewonnen adviezen, voordat klager kon worden geplaatst, zeker een relevante periode is. Verweerder heeft deze recente omstandigheden dan ook ten onrechte niet meegewogen bij het nemen van de (initiële) beslissing.

Het klopt dat er vanaf januari 2019 sprake was van een negatieve ontwikkeling. Tot 2 april 2021 stond klager anders in het leven. Hij zag geen toekomstperspectief. Toen werd hij ineens vrijgelaten. Toen zag hij gedurende een maand wat vrijheid is en zag hij in dat dat het belangrijkste is wat iemand kan hebben. Het ging toen goed met hem. Anderen kunnen dat bevestigen. In de RJJI De Hunnerberg wilde klager laten zien dat hij het verblijf op een groep aankon. De groepsleiding was positief over hem.

Eerst ter zitting stelt verweerder dat er wekelijks contact is geweest met het hoofd behandeling van de RJJI De Hunnerberg. Dat blijkt verder nergens uit de stukken of de genomen beslissingen. In eerdere beslissingen werd juist ook gezegd dat de vier maanden slechts een korte periode zou zijn.

Uit de bestreden beslissing volgt niet dat is getoetst aan de plaatsingscriteria van artikel 22c van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). Daarnaast is inbreuk gemaakt op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 10 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), omdat niet is getoetst aan de daaruit voortvloeiende eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Klager hoort niet thuis op de ITA. Hij voelt zich daar somber. Hij heeft weinig contact met groepsgenoten, wat het extra zwaar maakt. Klager wordt wat mensenschuw. Hij merkt ook tijdens de zitting dat hij zich zenuwachtig voelt met veel mensen om zich heen. Klager ervaart de ITA als een soort Extra Beveiligde Inrichting (EBI) voor jeugdigen. Hij wordt dus na een maand in vrijheid en enkele maanden in de RJJI De Hunnerberg ineens tussen zware, agressieve criminelen geplaatst. Hij wordt daar onder druk gezet om ook agressie te vertonen. Dat brengt hem in een tweestrijd. Klager kan zich nu niet openstellen. De ITA heeft dus geen positieve bijdrage voor zijn terugkeer in de maatschappij. Elke dag daar doet hem meer schade. De incidenten komen voort uit angst. Klager vertoont overgecompenseerd gedrag om te kunnen overleven. Op een reguliere groep hoeft hij dat niet te doen. Klagers verblijf op de ITA ziet hij dan ook niet als een nuttige tussenstap, maar als een belemmering.

Het is onduidelijk wat nu het plan is met klager. Hij moet ook een keer de maatschappij in. Hem kan niet worden verboden om met groepen om te gaan. Het is dan ook van belang dat hij leert om in een groep te functioneren. De vraag waar klagers behandeling het beste tot stand komt, wordt sinds april 2021 echter niet meer gesteld. Er zijn incidenten geweest, het gaat met vallen en opstaan. Klager heeft geen blanco verleden. Maar de incidenten op de ITA wijzen er juist op dat klager niet de goede kant opgaat. Helpt de ITA of veroorzaakt die juist mede problemen? Die vraag moet worden gesteld. Het is te makkelijk om te zeggen dat de incidenten een voortduring van het verblijf rechtvaardigen. Klagers perspectiefplannen zijn niet positief, maar worden steeds positiever. Dat wordt echter alleen zo opgeschreven zodat de ITA geloofwaardig wordt gemaakt, in die zin dat klager daar een positieve ontwikkeling zou doormaken. Daarvan is helemaal geen sprake.

De behandelaar die klagers schematherapie doet, twijfelt over het nut om deze therapie voort te zetten. Mogelijk wordt overgestapt op psychomotorische therapie (PMT) in plaats daarvan. Het is dus de vraag of de schematherapie op dit moment wel zo nuttig is dat die in de weg staat aan een plaatsing van klager op een reguliere afdeling. Klager heeft in het verleden agressieregulatie gevolgd en afgerond. Daar is nooit meer op teruggekomen. Klagers huidige behandelaar vindt agressieregulatie op dit moment kennelijk niet noodzakelijk.

Standpunt van verweerder

Op 3 december 2021 is de beslissing op bezwaar genomen. Klager heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep dat is gericht tegen de (fictieve) weigering om op het bezwaar te beslissen. Om een tegemoetkoming is pas ter zitting verzocht. Verweerder heeft ter zitting excuses aangeboden voor het te laat nemen van de beslissing op het bezwaar.

Het is voldoende aannemelijk dat klagers plaatsing op de ITA is aangewezen om tot een passende behandeling te komen, omdat een behandeling in een reguliere JJI niet langer tot de mogelijkheden behoort. De aanvraag en het advies kunnen ten grondslag worden gelegd aan de bestreden beslissing. Verweerder verwijst naar de inhoud daarvan.

Er zit inderdaad vier maanden tussen de ingewonnen adviezen en de feitelijke plaatsing. Dat is heel lang. De selectiefunctionaris die de beslissing nam heeft echter wekelijks contact gehad met het hoofd behandeling van de RJJI De Hunnerberg. Daarbij is ook besproken of plaatsing op de ITA nog steeds aangewezen was. Dat was het geval. Er zijn ook nieuwe incidenten geweest, zowel in de RJJI De Hunnerberg als op de ITA. In de RJJI De Hunnerberg ging het om een dreigende houding richting anderen, het gooien met een stoel, een dreigende houding richting de groepsleiding en het stukmaken van een tondeuse. Op de ITA heeft klager een personeelslid met gebalde vuisten geslagen, met de vuist een andere jeugdige geslagen, is hij verbaal agressief geweest en is bij hem een steekwapen (in de vorm van een afgeslepen tandenborstel) gevonden. De ITA is mede gelet hierop nog steeds aangewezen.

Er zijn twaalf ITA-plekken beschikbaar, maar er worden de laatste periode meer jeugdigen daar geplaatst. Er waren niet altijd wachtlijsten, maar inmiddels al enige tijd helaas wel. Klager heeft niet toegelicht waarom zijn plaatsing op een ITA een inbreuk zou opleveren op artikel 8 van het EVRM en/of artikel 10 van het IVBPR.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de RJJI De Hunnerberg. Op 11 augustus 2021 is hij geplaatst op de ITA van de JJI Lelystad, vanwege zijn groepsontwrichtende werking en onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. Klager werd groepsongeschikt geacht. Verweerder heeft de beslissing(en) in de eerste plaats gebaseerd op het advies van de ITA-adviescommissie en de aanvraag van de RJJI De Hartelborgt te Spijkenisse.

Beroep met kenmerk 21/24356/JB

Verweerder heeft inmiddels een beslissing genomen op klagers bezwaar. Klager heeft daarom in beginsel geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep, dat is gericht tegen de (fictieve) weigering om op het bezwaar te beslissen. Dat is anders, wanneer tijdig om een tegemoetkoming is verzocht. Klagers raadsman heeft pas op de zitting van de beroepscommissie verzocht om een compensatie/tegemoetkoming. De beroepscommissie is van oordeel dat dat te laat is (vergelijk RSJ 6 januari 2021, R-20/7088/GB). Zij zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit beroep.

Beroep met kenmerk 21/24631/JB

Klager, zijn raadsman en verweerder zijn het erover eens dat het (in elk geval) in de maanden voor april 2021 niet goed ging met klager op een reguliere afdeling van de RJJI De Hartelborgt. Klager heeft bijvoorbeeld meerdere keren (ernstig) geweld gebruikt. Dat is niet alleen een verstoring van de orde, rust en veiligheid in de inrichting, maar ook erg zorgwekkend.

Klager heeft al in meerdere JJI’s verbleven. Er werden geen mogelijkheden meer gezien voor behandeling op een reguliere afdeling. Klager stelt daartegenover dat zijn behandeling op de ITA nog minder kans van slagen heeft, (kort gezegd) omdat hij zich daar niet kan openstellen, omdat hij te veel druk van de andere jeugdigen voelt. Daarnaast stelt klager dat zijn gedrag in de periode na de uitgebrachte adviezen tot zijn feitelijke plaatsing onvoldoende is meegewogen.

De meest geschikte plaats voor behandeling

Op een ITA krijgt klager extra individuele begeleiding. De beroepscommissie kan goed begrijpen dat verweerder dat nodig vindt voor klager, vanwege zijn agressieve gedrag en de complexe persoonlijkheidsproblematiek die dat gedrag (mede) veroorzaakt: antisociale en narcistische trekken, een borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Op basis van de eerdere mislukte pogingen om klager op een reguliere afdeling te behandelen en op basis van klagers gedrag in de RJJI De Hartelborgt, heeft verweerder redelijkerwijs kunnen concluderen dat klager door zijn behoefte aan extra begeleiding, die het gevolg is van een persoonlijkheidsstoornis, (nog) niet op een reguliere afdeling kan verblijven.

Gelet op het voorgaande is voldaan aan de eisen van artikel 22c, tweede lid, van de Bjj. De beroepscommissie begrijpt wel dat de andere jeugdigen op de ITA een negatieve invloed op klager zouden kunnen hebben, maar zij heeft niet de indruk dat dit nadeel kan opwegen tegen de voordelen die een verblijf op de ITA klager kan bieden. Daarbij is ook van belang dat klager op de ITA met minder jeugdigen (tegelijkertijd) verblijft. Zij hebben wel complexere problemen, maar klager heeft juist in (grotere) groepen problematisch gedrag laten zien.

Klagers gedrag van april 2019 tot augustus 2019

De beroepscommissie is het met klager eens dat zijn gedrag in de periode na de aanvraag van de RJJI De Hartelborgt en het advies van de ITA-adviescommissie moet meewegen bij de beslissing van verweerder – van vier maanden daarna – om klager op een ITA te plaatsen.

De beroepscommissie is het echter met verweerder eens dat klagers positievere gedrag in deze periode niet zo zwaar weegt, dat verweerder hem niet meer op de ITA had kunnen plaatsen. Daarvoor is van belang:

-    dat klagers gedrag vóór die periode jarenlang – en in verschillende inrichtingen –zorgwekkend was;

-    dat klagers gedrag in die periode ook niet alleen maar positief was;

-    dat verweerder in die periode nog contact heeft gehad met het hoofd behandeling van de RJJI De Hunnerberg en dat die heeft aangegeven dat klager nog steeds het best op een ITA kon worden geplaatst.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beslissing voldoet ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en is (reeds) daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM of artikel 10 van het IVBPR. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Het is nu aan klager om op de ITA zo goed mogelijk mee te werken aan zijn behandeling. De beroepscommissie begrijpt dat hij dat op dit moment ook doet. Alleen zo kan hij geleidelijk toewerken naar een verblijf op een reguliere afdeling en uiteindelijk naar een terugkeer in de maatschappij.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beroep met kenmerk 21/24356/JB.

De beroepscommissie verklaart het beroep met kenmerk 21/24631/JB ongegrond.
 

Deze uitspraak is op 15 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven