Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22619/GB, 18 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22619/GB

Betreft              [Klager]

Datum              18 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 juni 2021 beslist klager te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 3 augustus 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. D.M. Penn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. Op 16 december 2021 heeft mr. F.H.J. de Graaf zich als raadsvrouw in deze zaak gesteld en deze overgenomen van mr. D.M. Penn.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing betreft een herhaling van de selectiebeslissing. Verweerder is nauwelijks tot niet ingegaan op de aangevoerde gronden in het bezwaarschrift, hetgeen ertoe leidt dat de bestreden beslissing niet zorgvuldig tot stand is gekomen en in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.

Uit de indicatiestelling van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) en uit het selectieadvies van de inrichting volgt – anders dan een kopie van hetgeen staat vermeld in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) – geen onderbouwing waarom aan de voorwaarden van artikel 20c van de Regeling zou zijn voldaan. Dat de relatie met de medische dienst en andere dienstvlakken onder druk zou staan, is daarnaast an sich geen grondslag voor een plaatsing in een PPC. Zonder nadere onderbouwing dient het oordeel van de onafhankelijk psycholoog en het NIFP als onvoldoende gemotiveerd te gelden. De onderbouwing die in de bestreden beslissing wordt gegeven, maakt het voorgaande niet anders, nu daarin wordt verwezen naar klagers lichamelijke klachten. Daaruit volgt niet (impliciet) dat sprake is van één van de situaties die worden beschreven in artikel 20c van de Regeling.

In het PPC wordt klager geen andere (medische) zorg geboden dan die hij in het verleden op de reguliere afdelingen van een inrichting heeft gehad. Gelet hierop bestaat er geen gegronde reden om klager in een PPC te plaatsen, ook al is er een indicatiestelling. De motivering in de selectiebeslissing dat de reden voor klagers plaatsing in een PPC was gelegen in het feit dat klager meer zorg nodig zou hebben dan hem kon worden geboden op een reguliere afdeling, snijdt dan ook geen hout.

Voorts is het voor klager door de bestreden plaatsing feitelijk onmogelijk geworden om goed contact te onderhouden met zijn zoontje. Hoewel het PPC van de PI Vught het dichtstbijzijnde PPC is bij de PI Sittard, neemt dat niet weg dat de overheid ingevolge artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een verplichting heeft om gezinsleven mogelijk te maken. In dat kader zijn ook artikel 3 en artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en artikel 37 en artikel 92 van The United Nations Minimum Rules of the Treatment of Prisoners van belang.

Klagers zoontje woont in […] en moet, vanwege zijn jeugdige leeftijd, bij het bezoeken van klager worden vergezeld door zijn moeder of door de moeder van klager. Beide personen zijn niet in het bezit van een rijbewijs en dienen derhalve gebruik te maken van het openbaar vervoer. Een enkele reis vanuit […] naar de PI Vught duurt bijna drie uur. Gelet op de andere verplichte activiteiten die de moeder van klagers zoontje en de moeder van klager gedurende de week hebben, is het voor hen praktisch gezien niet haalbaar om met klagers zoontje naar de PI Vught af te reizen. Daar komt bij dat de kosten voor voornoemde reis ongeveer €50,- per persoon bedragen. Gelet op de beperkte financiële middelen van klagers familie is het tevens vanuit dat oogpunt niet haalbaar om naar de PI Vught af te reizen. Gedurende klagers verblijf in de PI Vught is zijn zoontje dan ook nog niet op bezoek geweest. Onder verwijzing naar RSJ 16 september 2016, 16/2303/GB, is in dit geval dan ook sprake van bijzondere omstandigheden.

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Op 1 juni 2021 is een indicatiestelling door het NIFP afgegeven voor klagers plaatsing in een PPC. De inrichtingspsycholoog en de onafhankelijk psycholoog van het NIFP hebben geoordeeld dat er mogelijk sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld, hetgeen nader dient te worden onderzocht. Op het moment dat blijkt dat geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld komt de indicatiestelling te vervallen. Zeven maanden na het afgeven van de indicatiestelling is deze nog altijd van kracht. Hieruit kan voldoende worden afgeleid dat klagers klachten niet enkel van fysieke aard zijn. Verweerder heeft overigens geen enkel belang om klager langer in een PPC te houden dan strikt noodzakelijk is, daar al geruime tijd een wachtlijst voor het PPC bestaat.

Klager is vanuit de PI Sittard in het PPC van de PI Vught geplaatst, daar dit de dichtstbijzijnde inrichting met een PPC is ten opzichte van de inrichting van herkomst. De beroepscommissie heeft in onder andere RSJ 16 september 2016, 16/2303/GB, bepaald dat bezoekproblemen inherent zijn aan het ondergaan van een detentie. Niet is onderbouwd waarom en in hoeverre er bezoekproblemen bestaan voor klagers zoontje.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Sittard. Op 8 juni 2021 is hij in het PPC van de PI Vught geplaatst.

Op grond van artikel 20c van de Regeling kunnen in een PPC gedetineerden worden geplaatst, ten aanzien van wie:

-           in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; of

-           in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.

Uit het selectieadvies en de indicatiestelling van het NIFP van 1 juni 2021 blijkt dat klager in het PPC is geplaatst, omdat nadere diagnostiek en behandeling/begeleiding nodig zijn wegens een vermoeden op een waanachtig, psychotisch paranoïde beeld. Klager heeft te kennen gegeven dat het – naar aanleiding van een operatie in Duitsland – niet goed met hem gaat, dat hij geestelijk tot rust moet komen en dat hij angst heeft dat hem in Nederland hetzelfde zal overkomen. Gelet op het voorgaande is in ieder geval nadere observatie vereist in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd. Klager voldoet dus aan de eisen van artikel 20c van de Regeling.

Plaatsing in een PPC dient in beginsel erop te zijn gericht dat de gedetineerde door middel van forensische (psychische) zorg terug- of doorgeplaatst kan worden. Hoewel het de beroepscommissie niet is gebleken wat de uitkomsten van de nadere diagnostiek zijn en/of wat de uiteindelijke invulling van klagers verblijf in het PPC is geworden, geldt dat de indicatiestelling thans nog steeds van kracht is. Redelijkerwijs kan dan ook worden geconcludeerd dat klagers verblijf in het PPC nog steeds noodzakelijk is. 

Hoewel de beroepscommissie er begrip voor heeft dat klager zijn zoontje (met regelmaat) zou willen zien en dat zijn zoontje in dat kader afhankelijk is van derden voor vervoer en begeleiding, laat dat onverlet dat een PPC-plaatsing is geïndiceerd, dat slechts enkele inrichtingen zijn voorzien van een PPC (in die zin dat een afwijking op het plaatsingsbeleid in dezen niet mogelijk is) en dat het PPC van de PI Vught het dichtstbijzijnde PPC bij […] betreft. Daar heeft verweerder bij de selectiebeslissing voor wat betreft de locatie expliciet rekening mee gehouden. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 18 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven