Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22589/GB, 18 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22589/GB

Betreft              [Klager]

Datum              18 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 21 mei 2021 aan klager medegedeeld: “Uw verzoek om voor plaatsing in een ZBBI in aanmerking te komen, wordt […] in portefeuille gehouden”.

Klagers raadsman, mr. P.T.P. van der Made, heeft op 3 augustus 2021 namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering om op het verzoek te beslissen.

Verweerder heeft op 19 augustus 2021 beslist klager te selecteren voor een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA).

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

Hoewel inmiddels op klagers verzoek (positief) is beslist, zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk beoordelen, omdat namens klager is verzocht om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Op grond van artikel 18, derde lid, in samenhang met artikel 17, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet dient verweerder binnen zes weken te beslissen op een verzoek tot (over)plaatsing of deelname aan een PP.

Klagers verzoek (in de vorm van een geaccordeerd selectieadvies) dateert van 7 mei 2021. Verweerder had daarop dus uiterlijk op 18 juni 2021 een beslissing moeten nemen, maar heeft dit pas op 19 augustus 2021 gedaan. Voorgenoemde termijn is dan ook overschreden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beroepscommissie merkt daarbij op dat de mededeling van verweerder van 21 mei 2021 niet kan worden aangemerkt als een (inhoudelijke) beslissing op het verzoek (RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB).

Nu inmiddels op het verzoek is beslist, zal verweerder niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek. Ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt.

Hoewel het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist, verbindt de wet geen gevolgen aan het niet-tijdig nemen van een beslissing door verweerder. De beroepscommissie ziet slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding om enkel vanwege het niet-tijdig beslissen door verweerder een tegemoetkoming toe te kennen. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval sprake, nu klager van 18 juni 2021 tot en met 19 augustus 2021 ten onrechte niet heeft verbleven in een ZBBI dan wel in een BBA (op grond van het overgangsrecht). De beroepscommissie zal daarom aan klager een tegemoetkoming toekennen van €200,-.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €200,-.

Deze uitspraak is op 18 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven