Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20150/GB, 18 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          1/20150/GB

Betreft             [Klager]

Datum             18 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 september 2020 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 23 februari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Naar aanleiding van een nadere toelichting van klagers zijde d.d. 21 februari 2022, is verweerder namens de beroepscommissie op 24 februari 2022 verzocht om een reactie. De reactie van verweerder is op 24 februari 2022 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen en is aan klager en zijn raadsman toegezonden, waarbij de gelegenheid is geboden om daarop binnen een termijn van zeven dagen te reageren. Hierop is op 4 maart 2022 een reactie van klagers raadsman ontvangen, die eveneens aan verweerder is toegezonden.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Primair wordt verwezen naar de inhoud van het bezwaarschrift. In de bestreden beslissing is in het geheel niet ingegaan op de bezwaargronden. De kale stelling dat het beveiligingsniveau in de PI Veenhuizen niet voldoet aan de maatstaven voor gedetineerden met een vlucht /maatschappelijk risico (GVM), ontbeert enige onderbouwing. Niet is ingegaan op het standpunt van klager dat een verblijf aldaar mogelijk moet zijn op het moment dat aan klager (bijvoorbeeld) toezichthoudende en vrijheidsbeperkende maatregelen (moeten) worden opgelegd. Daar komt bij dat klager thans al enige tijd niet meer op de GVM-lijst staat, zodat het beveiligingsniveau geen probleem meer betreft. Waarom het beveiligingsniveau thans nog steeds niet toereikend zou zijn,  wordt niet toegelicht, anders dan door de suggestie dat klager is gelieerd aan het crimineel samenwerkingsverband van T. De onderbouwing daarvoor ontbreekt, terwijl kan worden vastgesteld dat klager vanaf 17 april 2016 onafgebroken in hechtenis verblijft en zich geen noemenswaardige incidenten hebben voorgedaan.

De informatie van het Openbaar Ministerie (OM) waarop verweerder zich lijkt te baseren, is (enorm) gedateerd. Dat de PI Veenhuizen zich kenmerkt door een grote gemeenschap van gedetineerden met eigen zelfstandigheid/verantwoordelijkheid, past juist bij klager. Hij heeft in diverse inrichtingen immers voordeelbaantjes gekregen vanwege zijn gedrag en hij zit in de PI Nieuwegein in de gedetineerdencommissie. Het nemen van verantwoordelijkheid en het tonen van zelfstandigheid zit bij klager aldus goed.

Voorts is niet ingegaan op de (inhoud van de) eerdere selectiebeslissing van 15 september 2020, waarin klager werd geselecteerd voor de PI Veenhuizen. Op dat moment heeft verweerder klager kennelijk wel geschikt bevonden om in de PI Veenhuizen te verblijven. Zonder toelichting waarom een krappe twee weken later dit niet (meer) zou kunnen, valt niet in te zien waarom de bestreden overplaatsing plotseling noodzakelijk zou zijn. Klager is dan ook ten onrechte weggeplaatst uit de PI Veenhuizen.

Subsidiair geldt dat niet is gebleken van een heroverweging met betrekking tot de selectiekeuze, terwijl door klager zeer uitdrukkelijk en gemotiveerd is verzocht om een heroverweging. Dat is dan ook onbegrijpelijk, temeer daar de beroepscommissie in een eerder beroep van klager – RSJ 11 september 2020, R-20/6297/GB – zeer expliciet en helder heeft gewezen op de mogelijkheid en wenselijkheid om in de bezwaarfase tot een heroverweging over te gaan. Klager is wederom overgeplaatst zonder dat hem is gevraagd naar zijn voorkeur(en), terwijl niet blijkt dat het niet mogelijk was om daarnaar te informeren.

Het verzuim om niet tot een heroverweging over te (willen) gaan, is kwalijk. Allereest omdat klager hierdoor geheel onnodig in zijn persoonlijke belangen wordt getroffen. Bij een heroverweging zou het voor klager direct duidelijk zijn geworden of hij geselecteerd zou worden voor de PI Nieuwegein. In plaats van een heroverweging verwacht verweerder kennelijk van klager dat hij, indien hij wil worden overgeplaatst naar de PI Nieuwegein, een nieuw verzoek tot overplaatsing indient. Dit is niet alleen tijdrovender dan een heroverweging in de bezwaarfase, maar levert ook onnodig veel werkzaamheden op voor klager en het personeel van de PI Alphen. Tot het moment waarop het nieuwe verzoek is beoordeeld, verblijft klager in een inrichting die voor hem en zijn naasten ongunstig is gelegen. Daarnaast wordt met de kennelijke weigering om tot een heroverweging over te gaan, tekort gedaan aan de rechtspraak van de beroepscommissie.

Anders dan verweerder stelt, kan klager wel degelijk worden ontvangen in zijn beroep. Niet in de laatste plaats omdat hij een tegemoetkoming wenst te ontvangen voor de gebrekkige besluitvorming en de periode van ruim acht maanden waarin hij ten onrechte niet in PI Nieuwegein, maar in de PI Alphen heeft moeten verblijven. Dat klager op 2 juni 2021 uiteindelijk is overgeplaatst naar de PI Nieuwegein doet aan het voorgaande niet af. Klager kan thans in de PI Veenhuizen verblijven en wil dat ook. De grondslag voor de overplaatsing naar de PI Nieuwegein is namelijk inmiddels komen te vervallen, daar klagers opa – destijds woonachtig in de omgeving van de PI Nieuwegein – kort geleden is overleden.

Standpunt van verweerder

Primair wordt verzocht om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, nu hij op 2 juni 2021 op eigen verzoek is overgeplaatst naar de PI Nieuwegein.

Subsidiair geldt dat ondanks dat klagers opa in de tussentijd is overleden, de PI Nieuwegein is gelegen in het arrondissement van vestiging, zodat dit de aangewezen locatie voor klager is. Klager heeft eerder aangegeven een opleiding te willen volgen, hetgeen ook in de PI Nieuwegein kan. Er is geen reden om klager hiervoor over te plaatsen naar de PI Veenhuizen. Daarnaast blijkt uit informatie van het OM dat klager is gelieerd aan het crimineel samenwerkingsverband rondom T. Ondanks het feit dat klager niet meer op de GVM-lijst staat in verband met liquidatiegevaar, is het beveiligingsniveau (II) van de PI Veenhuizen niet toereikend. Daar is namelijk sprake van een grote gemeenschap van gedetineerden met eigen zelfstandigheid/verantwoordelijkheid.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beroep

Nu verweerder klager bij beslissing van 2 juni 2021 alsnog conform zijn eigen voorkeur heeft geselecteerd voor de gevangenis van de PI Nieuwegein, heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Reikwijdte van het beroep

Zoals reeds hiervoor vermeld, verblijft klager inmiddels op eigen verzoek in de PI Nieuwegein. Thans in beroep wordt namens klager te kennen gegeven dat de reden voor zijn verblijf in de PI Nieuwegein is komen te vervallen, daar zijn opa is komen te overlijden. Klager wenst om die reden (weer) in de PI Veenhuizen te verblijven.

Klagers raadsman merkt terecht op dat in onderhavige procedure de beslissing om klager vanuit de locatie Norgerhaven te Veenhuizen over te plaatsen naar een andere inrichting en in het verlengde daarvan de keuze voor de nieuwe inrichting aan de orde zijn. In dat kader zal de beroepscommissie in haar beoordeling evenwel enkel de periode vanaf klagers overplaatsing van de locatie Norgerhaven naar de PI Alphen tot aan klagers overplaatsing naar de PI Nieuwegein betrekken. Klager is immers op eigen verzoek overgeplaatst naar de PI Nieuwegein. Indien sprake is van gewijzigde omstandigheden, ligt het in dat geval op de weg van klager om een nieuw verzoek tot overplaatsing in te dienen.

Klagers situatie

Klager verbleef in de gevangenis van de locatie Norgerhaven. Op 2 oktober 2020 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Alphen, omdat de locatie Norgerhaven wegens het beveiligingsniveau een niet voor klager aangewezen inrichting was.

De regelgeving

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.

Hoewel klagers meest recente registratiekaart het adres van de PI Arnhem als vestigingsadres vermeldt, begrijpt de beroepscommissie uit de stukken dat klagers vestigingsadres – in ieder geval ten tijde van de bestreden beslissing – is/was gelegen in Utrecht, in het arrondissement Midden-Nederland. De PI Alphen en de locatie Norgerhaven bevinden zich beide in een aanpalend arrondissement. Artikel 25, zevende lid, van de Regeling speelt in deze zaak daarom geen rol van betekenis.

Beveiligingsniveau inrichting

Vaststaat dat dat aan klager de GVM-status ‘Verhoogd’ was toegekend. Hoewel in beroep naar voren is gekomen dat klager thans c.q. “al enige tijd” niet meer op de GVM-lijst staat, is het de beroepscommissie niet gebleken dat klagers GVM-status reeds was opgeheven ten tijde van de bij de beoordeling betrokken tijdsperiode.

Ingevolge de circulaire 'Beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico' van 16 juli 2018 (oud) konden gedetineerden met de GVM-status ‘Verhoogd’ in elke inrichting met beveiligingsniveau III worden geplaatst. Destijds waren negen inrichtingen aangewezen met beveiligingsniveau III, te weten de PI Vught, de PI Almere, de PI Leeuwarden, de PI Achterhoek te Zutphen, de locatie De Schie te Rotterdam, de locatie Zwaag te Hoorn, de PI Krimpen aan den IJssel en de locatie Roermond.  Binnen deze inrichtingen waren meer mogelijkheden om GVM-maatregelen ten uitvoer te leggen. In dat kader heeft de directeur van de locatie Norgerhaven in het selectieadvies van 23 september 2020 eveneens toegelicht dat die locatie een lager beveiligingsniveau kent.

Hoewel de beroepscommissie het onzorgvuldig acht dat ten tijde van klagers overplaatsing naar de locatie Norgerhaven kennelijk niet afdoende is gekeken naar het beveiligingsniveau van de inrichting in verband met klagers GVM-status, kan de beslissing om klager naar een andere inrichting over te plaatsen, gelet op het voorgaande, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Met betrekking tot de selectiekeuze van de nieuwe inrichting overweegt de beroepscommissie als volgt.

Selectiekeuze nieuwe inrichting

Klager had in diens bezwaarschrift primair verzocht om een overplaatsing naar de PI Nieuwegein of de PI Veenhuizen en heeft subsidiair verzocht om zijn andere selectievoorkeuren – te weten het Justitieel Complex (JC) Zaanstad, de PI Lelystad, de PI Dordrecht, de locatie de Schie en de PI Heerhugowaard – te onderzoeken. Nog los van de omstandigheid dat in het kader van voornoemd beveiligingsniveau in beginsel enkel de locatie De Schie een mogelijkheid zou kunnen zijn geweest, overweegt de beroepscommissie dat verweerder reeds in de selectiebeslissing van 15 september 2020 – naar aanleiding van een verzoek van klager tot overplaatsing, waarin hij voornoemde selectievoorkeuren had aangegeven –  heeft toegelicht dat het OM te kennen had gegeven bezwaar te hebben tegen een overplaatsing naar de PI Nieuwegein, wegens het verblijf aldaar van een medeverdachte van klager, en dat het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) te kennen had gegeven dat klager niet kon worden overgeplaatst naar het JC Zaanstad, de PI Lelystad, de PI Dordrecht, de locatie De Schie of de PI Heerhugowaard, omdat in deze inrichtingen gedetineerden verbleven met wie klager niet kon worden samengeplaatst. In zoverre verschilt onderhavige situatie dan ook van klagers situatie in RSJ 11 september 2020, R-20/6297/GB, waar niet was gebleken dat in bezwaar – toen klagers voorkeuren in elk geval duidelijk waren – navraag bij het GRIP was gedaan met het oog op klagers voorkeuren.

De beroepscommissie overweegt voorts dat verweerder daar rekening heeft gehouden met klagers bezoek en dat klager niet concreet te kennen heeft gegeven welke belangen zich nu juist verzetten tegens diens overplaatsing naar de PI Alphen. De beslissing om klager over te plaatsen naar de gevangenis van de PI Alphen komt de beroepscommissie, gelet op het voorgaande, dan ook niet onredelijk of onbillijk voor.

Conclusie

Het vorengaande tezamen genomen en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 18 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven