Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3175/TA, 20 maart 2008, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 07/3175/TA

betreft: [klager] datum: 20 maart 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 november 2007 van de beklagcommissie bij de Oostvaarderskliniek, locatie Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch
medewerker, en [...], hoofd behandeling.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de op 13 september 2007 opgelegde maatregel van toezicht op post van en voor klager vanwege het versturen van postpakketten naar vrouwen die niet onder het door klager aangegeven netwerk vallen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie ziet ten onrechte voldoende rechtvaardiging voor het opleggen van de postmaatregel in klagers zedendelict waarvoor hem tbs is opgelegd, in combinatie met het intensieve contact van klager met zijn penvriendinnen die de inrichting
onvoldoende kent en waarover klager onvoldoende openheid zou hebben gegeven.
Niet valt in te zien welk gevaar klagers zedendelict oplevert voor het schrijfcontact van klager met zijn penvriendinnen. Dit delict is tijdens het huwelijk van klager gepleegd ten aanzien van aan zijn zorg toevertrouwde kinderen. Klager is in
rapportages beschreven als een passieve, afwachtende man van wie weinig initiatief uitgaat. Gezien het aantal over klager uitgebrachte rapportages kan het niet zo zijn dat de inrichting klager onvoldoende kent.
Klager ontkent dat hij intensief contact met zijn penvriendinnen onderhoudt. In drie en een halve maand heeft hij vier brieven aan drie penvriendinnen geschreven. Hij schrijft hen bij wijze van vrijetijdsbesteding, als vorm van ontspanning. Het gaat om
onschuldige schrijfcontacten met vrouwen van 24, 29 en 38 jaar oud. Hij onderhoudt verder geen contact met hen en wil dat ook niet. Hij beschouwt hen daarom ook niet als vallend onder zijn netwerk.
Al in de eerste week van zijn verblijf in de inrichting heeft hij zelf spontaan en uitvoerig over deze schrijfcontacten verteld. Klager wil niet dat de inrichting contact met zijn penvriendinnen zoekt. Destijds heeft een echtpaar het contact met hem
beëindigd, omdat een vorige inrichting die mensen had benaderd en zij daarvan niet gediend waren. Klager is bang dat hetzelfde gebeurt als de inrichting contact met zijn penvriendinnen opneemt.
In de Rooyse Wissel heeft hij drie keer een postmaatregel opgelegd gekregen, maar die hadden geen betrekking op zijn penvriendinnen. Klager weet ook niet waarop de bewering berust dat hij hen verkeerde informatie zou hebben verstrekt.
Het lijkt of de inrichting de postmaatregel bij wijze van straf heeft opgelegd omdat klager niet zou meewerken aan behandeling dan wel het opstellen van een delictscenario. Als dat zo doorgaat, komt het nooit tot verlofverlening.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is vanuit de Rooyse Wissel met een hoog recidiverisico aan de inrichting overgedragen. De postmaatregel is puur op behandelinhoudelijke gronden opgelegd, waarbij van belang is dat klagers tbs inhoudt dat de samenleving moet worden beschermd
tegen
het gevaar dat van klager uitgaat. In verband met klagers relatie met zijn vrouw, zoals beschreven in rapportages, is het van belang om inzicht te hebben in de wijze waarop klager met vrouwen omgaat. In dat kader wil de inrichting zicht hebben op de
contacten die hij met vrouwen onderhoudt. Klager zegt dat hij daarin openheid betracht, maar hij vertelt alleen wat hij kwijt wil. Uit contact met de maatschappelijk werker van de Rooyse Wissel bleek dat klager ook in die inrichting postmaatregelen
heeft gehad.
Eén van de penvriendinnen was jonger dan 18 jaar toen het schriftelijk contact met klager begon. Ook schriftelijk contact met penvriendinnen moet als vallend onder klagers netwerk opgevat worden. Klager is de keuze van telefonisch contact van de
inrichting met zijn penvriendinnen voorgelegd. De inrichting wil achterhalen welk belang klager en zijn penvriendinnen bij schriftelijk contact hebben en of daar eventueel gevaar van uit gaat. Daarbij is van belang dat klager in de correspondentie een
actievere rol heeft gehad dan hijzelf aangeeft. Klager moet verantwoordelijkheid nemen voor wat hij gedaan heeft om tot het opstellen van een delictscenario te kunnen komen.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 35, derde lid, Bvt kan toezicht op de inhoud van poststukken van of voor een verpleegde worden uitgeoefend, indien dat noodzakelijk is met het oog op, voor zover hier van belang, de bescherming van de maatschappij tegen de
gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen.

Klager is bedoelde postmaatregel opgelegd omdat hij schriftelijk contact onderhoudt met penvriendinnen, die de inrichting niet kent. De inrichting acht het noodzakelijk om zicht op de aard van deze contacten te hebben omdat het in het kader van zijn
behandeling van belang is te weten hoe klager met vrouwen omgaat, gezien het delict waarvoor hem tbs is opgelegd, en de omstandigheid dat klager volgens de inrichting vanuit de Rooyse Wissel met een hoog recidiverisico aan de inrichting is
overgedragen.
Klager staat de inrichting niet toe om telefonisch contact met zijn penvriendinnen op te nemen om op die manier de aard van de schriftelijke contacten en een mogelijk daar van uitgaand gevaar te beoordelen.
Onder deze omstandigheden kan de beslissing tot het opleggen van de maatregel van toezicht op de inhoud van klagers poststukken, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden genoemd.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat zij niet bevoegd is te treden in een door een inrichting voorgestane behandeling.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 maart 2008

secretaris voorzitter

Naar boven