Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22204/GB, 3 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22204/GB

Betreft             klager

Datum             3 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 25 juni 2021 beslist klager vanuit de Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard terug te plaatsen in de gevangenis van - zo begrijpt de beroepscommissie - de PI Zwolle.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 8 juli 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verbleef ten tijde van de bestreden beslissing in de BBI van de PI Heerhugowaard. In verband met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: de wet) per 1 juli 2021 vond een herbeoordeling plaats van klagers plaatsing in de BBI. Klager werd niet in een BBA geplaatst, omdat hij niet beschikte over extramurale arbeid, zodat aan hem geen re-integratieverlof voor extramurale arbeid kon worden verleend.

Primair had klager behandeld moeten worden als gedetineerde die in een ZBBI verbleef. Klager verwijst hierbij naar RSJ 7 juli 2021, 21/19525/GB, waarin de beroepscommissie klagers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een ZBBI gegrond heeft verklaard. Klager verwijst hierbij ook naar RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB. Klagers verzoek tot plaatsing in een ZBBI dateerde van vóór 1 juli 2021 en uit de uitspraak volgt tevens dat klager voldoet aan de eisen voor plaatsing in een ZBBI. Om die reden is er geen ruimte om te bezien of klager voldoet aan de eisen voor plaatsing in een BBA, nu klager op grond van de wet van rechtswege geplaatst had moeten worden in de BBA. Daarbij dateert de beslissing van de beroepscommissie van een dag eerder dan van de beslissing op het bezwaar van verweerder.   

Subsidiair kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat aan klager geen re-integratieverlof voor extramurale arbeid kon worden verleend. Klager is in eerste instantie uit de BBI geplaatst, aangezien hij niet beschikte over betaalde extramurale arbeid. Tegen deze beslissing is een schorsingsverzoek ingediend, dat is toegewezen (RSJ 2 juli 2021, 21/21967/SGB). Vervolgens is opnieuw een beslissing genomen waartegen ook bezwaar is gemaakt en een schorsingsverzoek is ingediend. Dit schorsingsverzoek is afgewezen (RSJ 9 juli 2021, 21/22114/SGB). Het bezwaar is ongegrond verklaard en daartegen richt zich dit beroep.

Klager heeft tijdens zijn verblijf in de BBI van de PI Heerhugowaard meerdere malen, in aanloop naar de inwerkingtreding van de wet, via zijn casemanager gevraagd of (aanvullende) eisen zouden worden gesteld met betrekking tot extramurale arbeid. Daar is nooit adequaat op gereageerd vanuit de PI Heerhugowaard. Dit is ook benoemd door de schorsingsvoorzitter in RSJ 9 juli 2021, 2122114/SGB. Klager wordt daarom ten onrechte ‘verweten’ dat aan hem geen re-integratieverlof voor extramurale arbeid kon worden verleend.

Klager verzoekt om een financiële tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Bij beslissing van 25 juni 2021 is bepaald dat klager niet in aanmerking komt voor plaatsing in een BBA, omdat aan hem geen re-integratieverlof voor extramurale arbeid kan worden verleend. Klager beschikte niet over betaalde arbeid. Deze beslissing is op 2 juli 2021 door de schorsingsvoorzitter met onmiddellijke ingang geschorst, tot het moment waarop verweerder op het bezwaar had beslist (RSJ 2 juli 2021, 21/21967/SGB). Na deze beslissing heeft er een heroverweging plaatsgevonden, waarbij bij beslissing van 5 juli 2021 opnieuw is geoordeeld dat klager niet voldoet aan de eisten voor het toekennen van re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Het schorsingsverzoek gericht tegen deze beslissing is afgewezen (RSJ 9 juli 2021, 21/22114/SGB).

Naar aanleiding van RSJ 7 juli 2021, 21/19525/GB, heeft verweerder in de beslissing van 20 juli 2021 overwogen dat klager, gelet op de overwegingen van de beroepscommissie, voldoet aan de criteria voor plaatsing in een ZBBI, in het kader van een stapeltraject. Klager is daarom op 20 juli 2021 van rechtswege geplaatst in de BBA van de PI Nieuwersluis.

Klagers beroep is echter niet gericht tegen de beslissing van 20 juli 2021, maar tegen de beslissing van 25 juni 2021, die op 5 juli 2021 is herzien, naar aanleiding van het toegewezen schorsingsverzoek. Daarbij is opnieuw, conform het overgangsrecht ten aanzien van de (Z)BBI’s, getoetst of klager, die toen in een BBI verbleef, in aanmerking zou komen voor plaatsing in een BBA. Er is op juiste gronden beslist dat klager niet voldeed aan (een van) de criteria voor plaatsing in de BBA. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

Overigens heeft klager op 20 juli 2021 aangegeven dat hij niet geplaatst wil worden in de BBA, omdat hij per 30 juli 2021 kan deelnemen aan een PP. Op 19 juli 2021 is positief beslist op klagers verzoek tot deelname aan een PP. Klager neemt sinds 30 juli 2021 deel aan een PP.

 

3. De beoordeling

Klager is op 27 december 2021 in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen. 

Klager was sinds 11 juli 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens het medeplegen van zware mishandeling en het medeplegen van dwang.

Klager verbleef vóór 1 juli 2021 in de BBI van de PI Heerhugowaard. Op 25 juni 2021 is klager teruggeplaatst in de gevangenis, omdat verweerder bij de inwerkingtreding van de wet heeft geconcludeerd dat klager niet in aanmerking kwam voor plaatsing in een BBA, nu hij niet beschikte over een betaalde baan.

Uit artikel 2 (huidig) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) volgt dat een gedetineerde in aanmerking kan komen voor plaatsing in een BBA, indien er re-integratieverlof voor extramurale arbeid, als bedoeld in artikel 20a van de nieuwe Regeling, toegekend kan worden. Uit artikel 1, onder o., (huidig) van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting volgt dat onder extramurale arbeid wordt verstaan: arbeid, verricht buiten de inrichting ten behoeve van een derde, alsmede het volgen van een dagopleiding buiten de inrichting. Uit de Memorie van Toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2018/2019, 35 122, nr. 3, p. 16-17) volgt dat “met deze extramurale arbeid gedetineerden belangrijke ervaring kunnen opdoen, waarmee zij een betere uitgangspositie krijgen om na detentie een betaalde baan te vinden”. Eveneens volgt uit het informatieblad van de Dienst Justitiële Inrichtingen van mei 2021 dat extramurale arbeid inhoudt: werken buiten de gevangenis, en valt uit de overige inhoud van het informatieblad af te leiden dat dit ook een onbetaalde baan kan zijn.

De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken blijkt dat klager mogelijk vanaf 30 juli 2021 zou gaan werken bij De Fabriek van de PI Almelo, maar dat ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen door klager getekende ‘Deelnameverklaring Extramurale arbeid’ vanuit de BBA of een overeenkomst met een werkgever (Afspraken Ex-Made-BBA) aanwezig was. Om die reden heeft verweerder ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing in redelijkheid kunnen oordelen dat klager op dat moment niet voldeed aan (één van de) eisen voor plaatsing in een BBA, namelijk het verrichten van extramurale arbeid op grond waarvan aan klager verlof kon worden verleend. Dat klager wel de intentie had om - betaalde of onbetaalde - extramurale arbeid te gaan verrichten, zoals volgt uit de e-mail van het arbeidsbureau van 30 juni 2021, op grond waarvan hem mogelijk verlof verleend kon worden, maakt het voorgaande niet anders. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven