Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7128/GA, 23 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:23-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7128/GA

       

Betreft [Klager]

Datum 23 juni 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, vanwege het voorkomen van besmettingsgevaar met het coronavirus, ingaande op 23 april 2020.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen heeft op 28 mei 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (OH-2020-279). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.J.M. Bommer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Achterhoek (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is vanuit de PI Achterhoek voor een paar weken overgeplaatst naar de Piet Roordakliniek. Hij heeft in die kliniek een temperatuurcheck en een bloedtest ondergaan. Hij is daar dus al voldoende getest op het coronavirus. Kort na deze testen is hij teruggeplaatst naar de PI Achterhoek zodat het niet noodzakelijk was aan klager een ordemaatregel op te leggen. De PI Achterhoek had bovendien kunnen volstaan met een minder zwaar middel, namelijk een temperatuurcheck en een bloedtest, of had kunnen volstaan met een ordemaatregel korter dan veertien dagen.

De beklagrechter heeft het beklag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er sprake is van landelijk beleid van de overheid. Dat is onjuist. De directeur heeft een ordemaatregel opgelegd, terwijl de directeur een alternatieve mogelijkheid had.

 

Standpunt van de directeur
De directeur heeft niet gereageerd op het beroep.

 

3. De beoordeling

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

De beroepscommissie stelt voorop dat ten tijde van het indienen van het klaagschrift sprake was van de uitbraak van het coronavirus. In deze periode heeft de overheid in korte tijd maatregelen moeten nemen om de samenleving te beschermen tegen die uitbraak en volgden vanuit het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu regelmatig nieuwe richtlijnen. Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen met ingang van 14 maart 2020 landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen. Zo werden gedetineerden na binnenkomst onderworpen aan een verscherpte medische intake om te controleren op coronagerelateerde klachten. Daarna werden deze gedetineerden – overeenkomstig de getroffen maatregelen ten tijde van de klacht – voor een periode van twee weken op een éénpersoonscel geplaatst en gemonitord.

Ontvankelijkheid

De beroepscommissie overweegt dat de beslissing om aan een gedetineerde een ordemaatregel op te leggen een beklagwaardige beslissing is van de directeur. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) had klager daarom moeten worden ontvangen in zijn klacht. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en de klacht om proceseconomische redenen inhoudelijk behandelen.

Inhoudelijke beoordeling van de ordemaatregel

Uit het dossier volgt dat klager op 18 maart 2020 vanuit de PI Achterhoek is overgeplaatst naar de Piet Roordakliniek. Op 23 april 2020 is klager teruggeplaatst in eerdergenoemde PI. De PI hanteert een strikt beleid en dat houdt onder meer in dat aan gedetineerden die binnen de PI komen een ordemaatregel wordt opgelegd. In de kliniek was klager op 14 april 2020 positief getest op cannabis. Deze drugs zijn niet voorhanden in de kliniek en klager moet deze dus van buiten de kliniek hebben verkregen. De contacten van de brenger van de drugs zijn niet te controleren. Daarnaast heeft klager binnen de kliniek contact gehad met verschillende mensen die mogelijk besmet waren met het Covid-19 virus.

Gezien het voorgaande en gezien het eerdergenoemde landelijke beleid, is de beroepscommissie van oordeel dat in het geval van klager voldoende is gebleken dat de ordemaatregel noodzakelijk was om de verspreiding van het virus tegen te gaan en de gezondheid van klager, zijn medegedetineerden en het personeel te waarborgen. Daarmee acht de beroepscommissie de ordemaatregel noodzakelijk in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. Dat klager in de kliniek van afkomst lichamelijk is getest, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing van de directeur en de duur daarvan, in de gegeven bijzonder uitzonderlijke omstandigheden, niet onredelijk of onbillijk is. De klacht zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Het horen van klager

De wet schrijft in artikel 57, eerste lid, sub c, van de Pbw, voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent de plaatsing in afzondering, op grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b. Het horen kan volgens het bepaalde in artikel 57, derde lid, van de Pbw achterwege blijven indien de vereiste spoed zich daartegen verzet dan wel de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat.

De beroepscommissie stelt vast dat in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel staat vermeld dat is afgezien van het horen van klager vanwege de landelijke richtlijnen Covid-19. Het is aan de beroepscommissie om te beoordelen of deze reden voldoende is om het horen achterwege te laten.

Dat sprake is van een landelijke richtlijn in verband met de coronamaatregelen en dat alle (nieuwe) binnenkomende gedetineerden in de inrichting met het oog op mogelijke besmetting en verspreiding van het coronavirus direct worden afgezonderd, doet niet (zonder meer) af aan de omstandigheid dat aan de beslissing tot afzondering bepaalde procedurele eisen zijn verbonden in verband met de informatie- hoor- en mededelingsplicht. Nu daaraan niet is voldaan, is sprake van een formeel gebrek en zal de klacht om die reden op dit punt gegrond worden verklaard. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang dat de ordemaatregel wel in redelijkheid kon worden opgelegd en dat deze niet onnodig lang ten uitvoer is gelegd. Gelet daarop zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen van €7,50 (vgl. RSJ 14 april 2021, R-20/7233/GA en RSJ 8 juli 2021, R-20/7688/GA).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond voor zover aan de bestreden beslissing formele gebreken kleven.

Zij bepaalt dat aan klager hiervoor een tegemoetkoming van € 7,50 toekomt.

Zij verklaart het beklag voor het overige ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 23 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door

mr. A. de Groot, secretaris. 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven