Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23461/GB, 2 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23461/GB

Betreft              [klager]

Datum              2 maart 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 23 september 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J.P. Plasman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is voor klager niet duidelijk op basis waarvan verweerder tot de conclusie is gekomen dat klager niet kan deelnemen aan een PP. Indien verweerder de redenering met betrekking tot diens afwijzing onder de noemer ‘detentieverloop’ heeft willen plaatsen, dan is de daarbij gegeven onderbouwing onvoldoende en niet te volgen. Immers, het gedrag en de motivatie van klager zijn uitstekend, zoals volgt uit het selectieadvies.

Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering positief adviseert over klagers deelname aan een PP, zelfs met de kennis dat begeleid wonen tijdens het PP (nog) niet mogelijk is. Het gedrag van klager tijdens zijn detentie wordt als goed gekwalificeerd en een PP zou kunnen plaatsvinden met bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht. Klager is op geen enkele manier verplicht om begeleid te gaan wonen. Hij kiest hier zelfstandig en bewust voor. De reclassering heeft laten weten dat het met name het psychomedisch overleg (PMO) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad is dat structureel weigert in faciliterende zin actief te zijn in dit soort situaties, waardoor dit problemen oplevert bij het faseren. De reclassering zegt enerzijds dat interventies geïndiceerd zijn, terwijl het PMO anderzijds geen indicatie wil afgeven. Het feit dat het PMO klager niet wil indiceren is een sterke aanwijzing dat het niet strikt noodzakelijk is. Het beschermd wonen, dat op dit moment nog niet zou kunnen plaatsvinden, kan dan ook niet als reden gelden om klager niet te laten deelnemen aan een PP. Ten aanzien van dit punt wordt tevens verzocht om als beroepscommissie een principieel standpunt in te nemen ten aanzien van de onwenselijke situatie dat in de PI Lelystad vanuit het PMO zeer stug wordt omgegaan met het verlenen van indicaties, en dat dit de facto betekent dat klager hiervan de dupe wordt. De situatie zorgt voor een beperking van de re-integratiemogelijkheden en doet daarmee afbreuk aan de veiligheid van de samenleving. Inmiddels is het begeleid wonen bij Stichting Exodus komen te vervallen. Klager zal gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) geen gebruik gaan maken van de mogelijkheid tot begeleid wonen, nu hij een stabiel woonadres heeft bij zijn vriendin.

De vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg (MDO) adviseren negatief, omdat er tijdens het PP geen behandeling plaatsvindt zoals geïndiceerd door de reclassering. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat allereerst moet worden gekeken of een behandeling überhaupt gewenst is. Het is nog helemaal niet zeker dat klager behandeld moet worden. Wat wel zeker is, is dat alle signalen wat betreft klager op groen staan. Hij staat open voor een eventuele behandeling, zijn gedrag is goed en hij is bereid in intensief contact met de reclassering te staan tijdens zijn PP. Daarbij geldt dat klager inmiddels bovenaan de wachtlijst staat bij De Waag en is aangemeld voor een intakegesprek. Dit intakegesprek zou kunnen plaatsvinden tijdens zijn deelname aan een PP. Dat een eventuele behandeling (nu) nog niet kan plaatsvinden, kan dan ook niet als reden gelden om klager niet te laten deelnemen aan een PP.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en geeft gedeeltes uit het advies van de reclassering van 18 november 2020, en de aanvulling hierop van 2 september 2021, en het selectieadvies van 21 september 2021 weer.

Op 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen partieel in werking getreden. In het kader van deelname aan een PP is sindsdien alleen nog ambulante zorg en begeleiding mogelijk. Per 1 juli 2021 is derhalve geen opname meer in een intramurale voorziening, zoals beschermd wonen of een kliniek, mogelijk. Gedetineerden die richting het einde van de detentie beschermd wonen of klinische zorg nodig hebben, kunnen hier nog wel steeds naar toegeleid worden, mits geïndiceerd. Dat gaat dan via een uitplaatsing op grond van artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Ondanks dat klager in de PI goed gedrag vertoont, zijn er een aantal redenen die zich verzetten tegen zijn deelname aan een PP. De reclassering schat klagers recidiverisico in als gemiddeld en er zijn knelpunten gesignaleerd met betrekking tot zijn delictverleden, huisvesting, dagbesteding, en psychosociaal functioneren. Mogelijk is ook sprake van een (beschikbaar) negatief sociaal netwerk en van een (deels) pro-criminele houding. De reclassering acht(te) daarom begeleid wonen en ambulante behandeling geïndiceerd.

Op grond van het vorenstaande is begeleid wonen het meest passend voor klager. Hier wordt in het re-integratietraject ook op ingezet. Verweerder acht het niet passend dat klager in de periode tot zijn VI bij zijn partner gaat wonen, gezien de zorgen en risico’s die de reclassering eerder heeft genoemd.

De casemanager heeft desgevraagd laten weten dat het PMO van de PI Lelystad alleen een indicatie voor begeleiding/behandeling verstrekt, wanneer er tijdens detentie zorgvragen naar voren zijn gekomen bij een gedetineerde. Klager is echter niet bekend bij het PMO, waardoor er geen zorgvragen zijn op basis waarvan een indicatie verstrekt kan worden. Het PMO verstrekt geen indicaties voor begeleiding/behandeling met als doel fasering. Het advies van de reclassering tot fasering maakt dit niet anders.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 13 mei 2020 gedetineerd. Hij ondergaat thans een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden met aftrek, wegens deelname aan een criminele organisatie, handelen in strijd met de Opiumwet, het plegen van meerdere autodiefstallen en valsheid in geschrifte. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 5 juni 2022.

Op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw en artikel 7 (oud) van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat zijn re-integratietraject een plaatsing bij een begeleid/beschermd wonen instelling tijdens zijn VI behelst. Deelname aan een PP ligt niet in lijn met dit re-integratietraject. Daarnaast is nog geen start gemaakt met ambulante behandeling.

Vaststaat dat klager qua opgelegde straf en strafrestant voldoet aan de voorwaarden om te kunnen deelnemen aan een PP. Ook heeft hij een aanvaardbaar verblijfadres en beschikt hij over dagbesteding.

Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat een begeleid woontraject in de weg staat aan deelname aan een PP, overweegt de beroepscommissie als volgt. Op 1 juli 2021 is artikel 5, tweede lid, van de Pm in die zin gewijzigd, dat als voorbeelden van activiteiten in een PP die zijn gericht op het bieden van bijzondere zorg, staan vermeld: ambulante verslavingszorg of ambulante geestelijke gezondheidszorg, in plaats van diezelfde twee zonder ‘ambulante’. In de toelichting bij de wijziging staat daarover vermeld: “De wijzigingen in het tweede lid leiden ertoe dat in het kader van het penitentiair programma de mogelijkheid behouden blijft om vormen van ambulante zorg met het bieden van arbeid te combineren. In het Algemeen Deel van deze nota van toelichting is beschreven dat uitplaatsing naar klinische zorg geschiedt in lijn met de uitgangspunten die zijn uiteengezet in mijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 28 maart 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 33 628, nr. 44, p. 8)”.

Hoewel de genoemde vormen van zorg slechts als voorbeeld staan vermeld, is duidelijk dat het de bedoeling van de wet- en regelgever is geweest om klinische zorg of een beschermd woontraject niet meer in het kader van een PP aan te bieden, maar (bijvoorbeeld, zoals verweerder heeft aangevoerd) in het kader van een overbrenging op grond van artikel 43, vierde lid, van de Pbw.

Uit de stukken maakt de beroepscommissie op dat klager gemotiveerd was om deel te nemen aan een begeleid woontraject. Gelet op het voorgaande is dit tijdens een PP echter niet meer mogelijk. Overbrenging op grond van artikel 43, vierde lid, van de Pbw betreft een beslissing van de directeur, zodat de vraag of dit in klagers geval mogelijk is, geen deel kan uitmaken van dit beroep. In dat kader overweegt de beroepscommissie tevens dat, voor zover in beroep wordt aangevoerd dat het PMO in de PI Lelystad zeer stug omgaat met het verlenen van indicaties, dit niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt en om die reden in dit beroep niet aan de orde kan komen. De reclassering heeft evenwel positief geadviseerd omtrent deelname aan een PP door klager, waarbij hij tijdens zijn PP bij zijn partner kan verblijven. Dit verblijfadres is goedgekeurd. Daarnaast heeft klager te kennen gegeven in zijn geheel geen gebruik meer te zullen maken van een begeleid woontraject. In die zin kan het argument van verweerder de bestreden beslissing dan ook niet (langer) dragen.

De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat klager (nog) niet geschikt is om deel te nemen aan een PP, ondanks zijn goede gedrag in de inrichting. De reclassering heeft het risico op recidive en het risico op letselschade ingeschat als gemiddeld. Daarnaast zijn op verschillende (voor klagers re-integratie relevante) leefgebieden knelpunten geconstateerd. Het lukt klager al jarenlang niet om een stabiel en delictvrij bestaan op te bouwen. De reclassering heeft met het oog hierop verschillende interventies geïndiceerd geacht, waaronder een begeleid woontraject en een intake bij een forensische polikliniek, om te onderzoeken of behandeling wenselijk is teneinde recidive te voorkomen. Ondanks dat nog niet vaststaat dat klager daadwerkelijk behandeling zal ondergaan, daar eerst een intakegesprek nodig is om dit vast te stellen, is de beroepscommissie van oordeel dat hierover eerst meer duidelijkheid moet bestaan, voordat aan klager vergaande vrijheden worden toegekend, onder meer met het oog op de reductie van het recidiverisico. Daarnaast heeft klager nog geen minder vergaande vrijheden genoten.

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 2 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven