Nummer 22/26048/SGB
Betreft verzoeker
Datum 28 februari 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) tot plaatsing van verzoeker in het huis van bewaring (HVB) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar ingesteld.
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reacties van verweerder op het schorsingsverzoek en van het bezwaarschrift.
2. De beoordeling
Voor zover verweerder meent dat verzoeker tegen de beslissing tot plaatsing in het HVB van de PI Krimpen aan den IJssel opnieuw een bezwaarschrift dient in te dienen op grond van artikel 17 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), overweegt de voorzitter dat verzoeker schorsing vraagt van de tenuitvoerlegging van een beslissing van verweerder die in een eerdere schorsingsprocedure al aan de orde is geweest (RSJ 18 februari 2022, 22/25830/SGB) en waartegen verzoeker reeds een bezwaarschrift heeft ingediend. Daarnaast merkt de voorzitter op dat verzoeker in zijn schorsingsverzoek heeft aangegeven dat dit ´tevens bezwaar DIZ´ is, zodat het schorsingsverzoek ook tevens als bezwaarschrift is bedoeld.
Inhoudelijk overweegt de voorzitter als volgt.
Verzoeker is in RSJ 18 februari 2022, 22/25830/SGB niet-ontvankelijk in zijn verzoek verklaard. Een nieuw schorsingsverzoek kan alleen worden behandeld als er nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd die tot schorsing zouden moeten leiden.
Verzoeker voert daartoe als nieuwe omstandigheid aan dat hij ten onrechte in het HVB in de PI Krimpen aan den IJssel verblijft. Hij is immers in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf en moet daarom in een gevangenis geplaatst worden. Dit is een uitzonderlijke omstandigheid op grond waarvan verzoeker ontvankelijk is in zijn schorsingsverzoek hangende de behandeling van zijn bezwaar.
Uit de door verzoeker overgelegde registratiekaart van 11 februari 2022 en het Europees aanhoudingsbevel, dat eerder door de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel is overgelegd in RSJ 9 december 2021, 21/24543/SGA en waarvan de voorzitter ambtshalve kennis heeft genomen, begrijpt de voorzitter dat verzoeker op 19 november 2020 door de rechtbank Leeuwarden in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Verzoeker is in hoger beroep tegen dit vonnis. De voorzitter begrijpt voorts uit het Europees aanhoudingsbevel dat verzoeker per 15 mei 2021 geschorst is geweest uit de voorlopige hechtenis. Op 7 juni 2021 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden deze schorsing opgeheven, nu verzoeker zich niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Op 26 oktober 2021 is de aanhouding van verzoeker bevolen, waarna hij vanaf 1 december 2021 opnieuw in detentie is geplaatst en door verweerder in het HVB van de PI Krimpen aan den IJssel is geplaatst. Dit wordt door verweerder niet weersproken.
Nu verzoeker in eerste aanleg is veroordeeld en op grond van diezelfde veroordeling hangende het hoger beroep weer in detentie verblijft, is de beslissing tot plaatsing van verzoeker in het HVB van de PI Krimpen aan den IJssel, gelet op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Pbw (Gevangenissen zijn bestemd voor de opneming van personen die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld) naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in strijd met de wet. Dat opname in een gevangenis niet mogelijk zou zijn is immers niet gesteld of gebleken. Verzoeker is vanwege deze uitzonderlijke omstandigheid ontvankelijk in zijn schorsingsverzoek en het verzoek zal om deze reden worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter ontvangt verzoeker in zijn verzoek, wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van verweerder met onmiddellijke ingang tot het moment waarop verweerder op het onderliggende bezwaar heeft beslist.
Deze uitspraak is op 28 februari 2022 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter