Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23936/TB en 21/24371/TB, 24 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer           21/23936/TB en 21/24371/TB

Betreft              [klager]

Datum              24 februari 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar FPC De Kijvelanden te Poortugaal.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 22 oktober 2021 en op 17 november 2021 dat verzoek afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. W.C. Alberts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissingen.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], namens verweerder, via een videoverbinding en telefonisch gehoord op de zitting van 17 februari 2022 op het secretariaat van de RSJ te Den Haag.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de beroepschriften, de reactie op de beroepschriften en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met het standpunt dat er geen indicatie zou zijn om hem te plaatsen in de buurt van zijn netwerk. Dit is reeds in diverse procedures naar voren gebracht, klager wil geplaatst worden in de buurt van zijn sociaal netwerk, ook indien dit inhoudt dat hij op een wachtlijst wordt geplaatst. Er wordt tot op heden geen gegronde reden gegeven om, in het kader van het voorkomen van verdere vertraging in de behandelvoortgang van klager,

geen gehoor aan het verzoek te geven. In uitspraak RSJ 5 november 2021, 21/21014/TB heeft de beroepscommissie het beroep tegen de beslissing van 15 april 2021 tot afwijzing van het overplaatsingsverzoek gegrond verklaard en geoordeeld dat een nieuwe beslissing dient te worden genomen.

Klager meent dat met de nieuwe beslissing van 17 november 2021 onvoldoende rekenschap is gegeven van de uitspraak van de beroepscommissie van 5 november 2021. Wel degelijk kan gesproken worden van een behandelimpasse nu tot op heden onvoldoende rekenschap wordt gegeven van het belang van klager bij plaatsing in de buurt van zijn sociaal netwerk. Dat er zich geen of minder incidenten voordoen, dan wel medicijnen aanslaan, doet daar niet aan af. Daaruit kan niet de gerechtsvaardige conclusie worden getrokken dat sprake is van voortgang en verbetering. Klager verblijft immers nog steeds op de EVBG-afdeling van de Van Mesdagkliniek. Hoewel de plaatsing op een EVBG-afdeling bij FPC De Kijvelanden hier een uitgelezen kans voor was, heeft dit niet plaatsgevonden.

Klager meent dat het humanitaire aspect van klagers verzoek niet uit het oog mag worden verloren. Klager is in een fuik terecht gekomen. Er is geen enkele mogelijkheid voor wegplaatsing naar een andere kliniek, tenzij er sprake is van een behandelimpasse of escalatie. De moeder van klager heeft niet al te lang meer te leven. Zij is ziek en kan niet reizen. Voor klager is het ontbreken van contact met zijn moeder een groot gemis.

Standpunt van verweerder

De beslissingen van 22 oktober 2021 en 17 november 2021 tot afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar FPC De Kijvelanden zijn op goede gronden genomen. De kliniek geeft in de reactie op het verzoek van overplaatsing van 13 oktober 2021 (opnieuw) aan dat er geen sprake is van een behandelimpasse. Hoewel de kliniek erkent dat klager een moeizame start heeft gehad, bestaat de indruk dat klager sinds de inzet van medicatie meer ruimte heeft om de samenwerking en behandeling aan te gaan. Klager is zich meer open gaan stellen, waarbij ook duidelijk is geworden dat het antisociale gedrag voornamelijk voortkomt uit angst en/of onzekerheid. Daarnaast wordt klager zoveel als mogelijk structuur en duidelijkheid geboden. De kliniek zag en ziet dan ook een stijgende lijn bij klager. De insteek is om samen met klager toe te werken naar een behandelunit passend bij zijn problematiek. De kliniek ziet nog voldoende mogelijkheden voor behandeling en in het verdere traject zal de kliniek rekening houden met de wensen van klager inzake de regio van resocialisatie.

Uit recente informatie van de kliniek van 9 november 2021 volgt dat de positieve lijn c.q. ontwikkeling van klager, die zij voor ogen hadden, inderdaad is doorgezet. Klager wordt sinds maart 2021 medicamenteus behandeld en volgt sinds oktober 2021 psychomotorische therapie. Er is geen sprake geweest van grensoverschrijdend gedrag of enig incident. Hoewel vanuit directe behoeftebevrediging irritatie en frustratie worden waargenomen, is klager met ondersteuning in staat hierover het gesprek aan te gaan. Verder heeft klager aangegeven zijn tbs-traject vanuit de huidige afdeling te willen doorlopen. Hij is namelijk bang om in de toekomst naar een andere afdeling te worden overgeplaatst waar meer drukte en verleidingen zouden zijn. Ten aanzien van de psychomotorische therapie stelt klager zich open in gesprek met de therapeut en is hij therapietrouw. Op 30 november 2021 is klager gestart met de delictscenario procedure. De eerdere delictanalyse uit FPK Inforsa is opgevraagd en ontvangen. In overleg tussen de diagnosticus en behandelcoördinator is vastgesteld dat deze delictanalyse al veel aanknopingspunten geeft, maar een duidelijk delictscenario vanuit het perspectief van de patiënt en een delict theorie waarin de delict factoren in samenhang worden beschreven nog ontbreekt. Klager stelt zich in de gesprekken coöperatief op. Wel is te merken dat hij al vaak het verhaal heeft gedaan, het lijkt er vrij 'gestandaardiseerd' uit te rollen. De komende periode staat in het teken van het afronden van de delictscenario procedure, het continueren van psychomotorische therapie en sociotherapeutisch toetsen in hoeverre klager om kan gaan met een toename aan prikkels vanuit zijn omgeving.

Verweerder merkt op dat er ook in de huidige situatie nog steeds sprake is van een lange wachttijd voor plaatsing in FPC De Kijvelanden. Dit zou leiden tot onwenselijke vertraging in de behandeling van klager. Zeker gezien de positieve ontwikkeling van klager, is een overplaatsing in dit stadium niet in zijn belang. Verder staat klager nog redelijk aan het begin van zijn behandeling en van een resocialisatietraject is derhalve (nog) geen sprake. Hoe het resocialisatietraject van klager eventueel zal worden vormgegeven, zal in een later stadium worden bezien.

Inmiddels is de delictscenario procedure bijna afgerond. Klager doet het goed en de instelling wil de behandeling voortzetten. De instellingen zijn niet genegen patiënten over te plaatsen als behandelingen goed lopen.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:

a.  de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b.  de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en

c.  de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Het uitgangspunt van het door verweerder gevoerde beleid is dat een ter beschikking gestelde wordt geplaatst in een instelling binnen zijn eigen regio. Als een ter beschikking gestelde al in een instelling is geplaatst, wordt bij een verzoek om overplaatsing echter gekeken of een overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is.

Verweerder heeft op 22 oktober 2021 een herhaald verzoek om overplaatsing afgewezen.

In uitspraak RSJ 5 november 2021, 21/21014/TB heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de eerdere beslissing van 15 april 2021 van verweerder tot afwijzing van zijn verzoek tot overplaatsing naar FPC De Kijvelanden wegens een motiveringsgebrek gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie heeft in die uitspraak – voor zover hier relevant – het volgende overwogen:

“De beroepscommissie constateert dat, hoewel de instelling hierover niet spreekt, sprake lijkt te zijn van een behandelimpasse. Klager volgt volgens zijn verklaring sinds januari 2021 geen therapie meer en bevindt zich al sinds 10 mei 2021 in een afzonderingscel waarbij hij 23 uur per dag op zijn cel doorbrengt. Door de instelling is aangegeven dat overplaatsing naar een instelling elders slechts tot een vertraging van het behandeltraject zal leiden. De beroepscommissie constateert echter dat niet is gebleken dat behoudens het innemen van medicatie een behandeling heeft plaatsgevonden. Onduidelijk is gebleven in hoeverre de in mei 2021 door Van Mesdag uitgesproken verwachting inzake aanknopingspunten voor behandeling van klager ertoe heeft geleid dat een behandeltraject van klager tot stand is gekomen. Op welke wijze het behandeltraject op dit moment dan ook nog vertraagd kan worden is niet duidelijk geworden. De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat de huidige situatie binnen afzienbare termijn zal verbeteren en acht de beslissing van verweerder, onder meer ter onderbouwing inhoudend dat een overplaatsing vanuit behandeloogpunt niet is aangewezen, dan ook onvoldoende gemotiveerd.”

Verweerder heeft op 17 november 2021 een nieuwe beslissing genomen waarin andermaal het verzoek om overplaatsing is afgewezen. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven dat sprake is van een behandeling waarin klager goed gedijt. Naast een medicamenteuze behandeling is gestart met een psychomotorische therapie en een delictscenario procedure. De instelling erkent, zo blijkt uit de stukken, dat de eerste periode na klagers plaatsing in de instelling moeizaam is verlopen, maar dat gedurende het verblijf sprake is geweest van contactopbouw en samenwerking. Van een behandelimpasse is, zo stelt de beroepscommissie thans vast, geen sprake. Verder is uit de stukken niet duidelijk of de moeder van klager al dan niet een ondersteunende factor is in de behandeling van klager. In de reactie van 13 oktober 2021 van FPC Dr. S. van Mesdag staat dat uit een eerste netwerkanalyse de moeder naar voren komt als een risicovol contact. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen behandelinhoudelijke argumenten aanwezig zijn klager over te plaatsen naar FPC De Kijvelanden.

De beroepscommissie begrijpt klagers verzoek om overplaatsing mede in het licht van zijn wens om meer contact met zijn moeder. De plaatsing in FPC Dr. S. van Mesdag op 10 juli 2020 volgde enkele maanden na de omzetting van klagers tbs met voorwaarden naar een tbs met dwangverpleging. In deze instelling was als eerste plek, een plaatsing in FPC De Kijvelanden was niet mogelijk. In de uitspraak van de beroepscommissie tegen de eerste plaatsing van klager in FPC Dr. S. van Mesdag heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het belang tbs-gestelden zo snel mogelijk te plaatsen opdat hun behandeling zo spoedig mogelijk kan aanvangen, in de regel zwaarder weegt dan de regionale voorkeur. Ten tijde van dat besluit was nog niet gebleken van een sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in FPC De Kijvelanden, dan dit dient te prevaleren boven het belang van een plaatsing in FPC Dr. S. Van Mesdag (RSJ 7 december 2020, R-20/7500/TB).

Dit oordeel is thans niet anders. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een overplaatsing van klager niet in zijn voordeel zal uitwerken, nu dit tot een vertraging van de behandeling zal leiden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kunnen de bestreden beslissingen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal de beroepen daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is op 24 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven