Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22583/GA, 21 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22583/GA

Betreft              [Klager]

Datum              21 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen zijn plaatsing op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 9 juli 2021 het beklag ongegrond verklaard (LW-2021-192).

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de (digitale) zitting van 3 februari 2022. De directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft daarbij zijn standpunt schriftelijk toegelicht. 

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directeur had de beslissing om klager bij binnenkomst in de PI Leeuwarden op de AIT te plaatsen nooit mogen nemen en in stand mogen houden, omdat hij hiertoe niet bevoegd is. Op grond van artikel 13, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister), en namens deze de selectiefunctionaris, de criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een inrichting of afdeling, zoals bedoeld in het eerste lid (oud) van voornoemd artikel, in aanmerking te komen. De Minister is op grond van artikel 15, derde lid, (oud) van de Pbw bevoegd tot plaatsing en overplaatsing zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pbw. De Pbw spreekt over een inrichting of afdeling, waaronder ook de AIT moet worden verstaan. De AIT is immers niet zomaar een afdeling. Toch laat de Minister deze beslissing over aan de directeur, terwijl deze enkel op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pbw de wijze van onderbrenging van de gedetineerden bepaalt die overeenkomstig artikel 15 van Pbw zijn geplaatst in de inrichting of afdeling met het beheer waarvan hij is belast. De relevante vraag is wat ‘de wijze van onderbrenging’ precies inhoudt.

De wijze van onderbrenging ziet op de interne differentiatie. Bij klagers plaatsing op de AIT is geen sprake meer van een situatie waarin een interne overplaatsing geschiedt naar een gedeelte in de inrichting dat dezelfde bestemming heeft. Zo kan wel worden gesteld dat de AIT in beginsel onder een Normaal Beveiligde Inrichting (NBI) valt, maar het is in feite evident dat de AIT, net als een Extra Beveiligde Inrichting, een terroristenafdeling of een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG-afdeling), een geheel andere vorm van toezicht kent en dus zodanig afwijkt van een reguliere afdeling dat niet meer kan worden gesproken over een interne overplaatsing en van dezelfde bestemming. Dit wordt ook door de Minister in een selectiebeslissing van 6 januari 2021 inzake een medegedetineerde (de beroepscommissie begrijpt: inzake klager) bevestigd. Daarin wordt immers geschreven dat de BPG-afdeling een minder vergaand toezichtkader kent. Het is dan ook onbegrijpelijk dat een directeur over een plaatsing op een afdeling kan beslissen waar nog meer toezicht is dan op een BPG-afdeling, terwijl de Minister beslist over een plaatsing op een BPG-afdeling. Van interne differentiatie kan dan ook absoluut geen sprake meer zijn. Er is geen aparte bepaling c.q. wettelijke basis opgenomen in de Pbw die de directeur de bevoegdheid verleent om over te gaan tot een plaatsing op een AIT. De AIT valt ook niet onder een bijzondere opvang, zoals bedoeld in artikel 16, derde lid, en artikel 14 van de Pbw.

Voorts heeft klager geen schriftelijke mededeling van de beslissing ontvangen. Klager is derhalve ook niet op de hoogte gebracht van het recht om in beklag te gaan tegen zijn plaatsing op de AIT. Het is opmerkelijk dat een beslissing van de directeur tot plaatsing van een gedetineerde op een AIT niet op schrift hoeft te worden gesteld en dat daarbij geen motiveringsplicht geldt. Daar komt ook nog bij dat er inzake een verblijf op een AIT geen tussentijdse toets wordt gehanteerd, waardoor gedetineerden niet weten waar ze aan toe zijn.

Nu de AIT een nieuw fenomeen betreft binnen het detentiewezen, is het voor een gedetineerde verwarrend en onduidelijk wat zich in dat kader al dan niet afspeelt en wat daarin zijn rechten zijn. Dit maakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding voor wat betreft het indienen van het klaagschrift, voor zover al sprake zou zijn van een verstreken termijn. Als gevolg van klagers plaatsing op de AIT, zit hij gedurende de dag veel op cel. Het dagprogramma dat op een regulier regime geldt, is niet realiseerbaar op een AIT.

Standpunt van de directeur

Verwezen wordt naar de uitspraak van de schorsingsvoorzitter van de RSJ inzake RSJ 3 augustus 2021, 21/22384/SGA. Hieruit volgt in voldoende mate dat de wet niet vereist dat een plaatsing op een AIT op schrift moet worden gesteld. Aan klager is bij herhaling de aanleiding voor, en daarmee de noodzaak tot, zijn plaatsing op de AIT uitgelegd.

 

3. De beoordeling

De AIT

Sinds 1 maart 2020 kent de PI Leeuwarden een AIT. Deze afdeling is – volgens de bestemmingsaanwijzing van de PI Leeuwarden – ondergebracht in een NBI (zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pbw (oud) en artikel 4 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden), is bestemd als huis van bewaring en gevangenis en heeft (thans) een gemeenschapsregime. De AIT is volgens informatie van DJI kleinschaliger dan andere afdelingen en is bedoeld voor gedetineerden die intensief toezicht nodig hebben. Het doel van dit intensieve toezicht is om te voorkomen dat gedetineerden doorgaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie, waarbij de nadruk ligt op het bewaren van de orde en veiligheid. Voor wat betreft het dagprogramma begrijpt de beroepscommissie dat gedetineerden op de AIT hetzelfde dagprogramma hebben als gedetineerden op de andere afdelingen, maar dat dit gecompartimenteerd plaatsvindt ten opzichte van deze andere afdelingen, en dat de activiteiten plaatsvinden in kleinere groepen.

De wet- en regelgeving

Artikel 3, derde lid, van de Pbw bepaalt dat het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de directeur, die als zodanig door de Minister wordt aangewezen. In het verlengde daarvan bepaalt de Minister, ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Pbw, de bestemming van elke inrichting of afdeling. De directeur bepaalt op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pbw de wijze van onderbrenging van gedetineerden. Binnen de grenzen van deze bepaling kan de directeur gedetineerden dus plaatsen in een andere cel of afdeling met dezelfde bestemming binnen de inrichting. Gelet op de wijze van onderbrenging van de AIT, valt de plaatsing van gedetineerden op de AIT onder de bevoegdheid van de directeur.

Het geven van een schriftelijke mededeling, zoals bedoeld in artikel 58 van de Pbw, is niet verplicht bij een interne (over)plaatsing. De beroepscommissie wil evenwel benadrukken dat zij dit – gelet op de aard van een plaatsing op de AIT – wel wenselijk acht, zodat de motivering hiertoe voor een gedetineerde afdoende inzichtelijk wordt. Dat een dergelijke beslissing niet op schrift behoeft te worden gesteld, laat onverlet dat gemotiveerd kenbaar moet zijn gemaakt aan de gedetineerde wat de reden is voor de interne (over)plaatsing, in dit geval de plaatsing op de AIT. De directeur heeft in dat kader overigens te kennen gegeven dat aan klager bij herhaling de aanleiding voor en de noodzaak tot zijn plaatsing op de AIT is uitgelegd.

De ontvankelijkheid in beklag

Het (wettelijk) kader van de AIT hiervoor geschetst hebbend, brengt evenwel voor wat betreft de ontvankelijkheid van klager in beklag het volgende met zich mee. Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw wordt het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.

Op 7 januari 2021 is klager bij binnenkomst in de PI Leeuwarden op de AIT geplaatst. Klager heeft aldus toen kennis genomen van deze beslissing, althans van de feitelijke consequenties daarvan. Aangezien het geven van een schriftelijke mededeling niet verplicht is, is in feite vanaf 7 januari 2021 de beklagtermijn gaan lopen. Namens klager is evenwel pas op 27 maart 2021 een klaagschrift ingediend. De stelling van klagers raadsman dat de AIT een nieuw fenomeen betreft binnen het detentiewezen, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet leiden tot een aanname van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat sprake is van een forse termijnoverschrijding en dat niet is gebleken dat klager pas in een later stadium op de hoogte is geraakt van de beslissing tot zijn plaatsing op een AIT dan wel (in ieder geval) van de feitelijke consequenties van deze beslissing. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, kan naar het oordeel van de beroepscommissie de omstandigheid dat sprake is van een voortdurende situatie niet zonder meer de ontvankelijkheid redden, daar in gevallen van (interne of externe) (over)plaatsingen vrijwel altijd sprake is van een voortdurende situatie. Wanneer een gedetineerde eerst na het verstrijken van de beklagtermijn wenst op te komen tegen de interne (over)plaatsing, kan hij de directeur om interne overplaatsing verzoeken. Tegen een afwijzende beslissing op dat verzoek staat in beginsel beklag open.   

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Deze uitspraak is op 21 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven