Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20046/GA en 21/20194/GA, 21 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20046/GA en 21/20194/GA

Betreft              [Klager]

Datum              21 maart 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)

en van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bezoek in een spreekkamer te mogen ontvangen in plaats van in een reguliere bezoekzaal.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 19 februari 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €150,- (NM2020/630).

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld (21/20046/GA).

Klagers raadsman, mr. W.B.O van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming (21/20194/GA).

De beroepscommissie heeft inzake het beroep van de directeur (met kenmerk 21/20046/GA) […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Nieuwegein, […], juridisch medewerker bij de PI Nieuwegein, klager en zijn raadsman mr. R.I. Kool, gehoord op de (digitale) zitting van 3 februari 2022.

De beroepscommissie heeft inzake het beroep van klager (met kenmerk 21/20194/GA) klager, zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Nieuwegein en […], juridisch medewerker bij de PI Nieuwegein, gehoord op de (digitale) zitting van 3 februari 2022.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Op grond van artikel 67, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet doet de beklagcommissie zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak. De beklagrechter heeft deze wettelijke termijn ruim overschreden en heeft geen mededeling gedaan aan de directeur over eventuele bijzondere omstandigheden en verlenging van de termijn. Vervolgens wordt als bijzondere omstandigheid aangevoerd dat het proces-verbaal van het rogatoir horen niet is verstuurd of na het versturen in het ongerede is geraakt. Dit zou echter hooguit hebben kunnen leiden tot een verlenging van vier weken. Daarnaast is het proces-verbaal na de verzending niet in het ongerede geraakt, nu de beklagrechter het proces-verbaal nimmer naar de inrichting heeft verstuurd. Desgevraagd kan de beklagrechter niet aantonen dat dit wel het geval was, hetgeen wijst op eigen nalatigheid.

Gelet op het voorgaande dient – anders dan in de uitspraak staat vermeld – de wet hieraan gevolgen te verbinden, temeer omdat de inrichting wordt afgerekend op informatie met betrekking tot de inhoudelijke overwegingen om de maatregelen inzake klagers status op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) niet aan te passen, welke pas op 27 januari 2021 is opgevraagd en daardoor na anderhalf jaar niet meer op schrift kon worden overgelegd. Het inrichtingsdossier, waarin deze informatie wordt opgenomen, wordt namelijk maar zes maanden bewaard op grond van artikel 39, vierde lid, van de Penitentiaire maatregel. Het niet meer kunnen beschikken over de gewenste informatie kan op grond van deze omstandigheid de directeur niet worden tegengeworpen. Het was op zijn minst gepast geweest de directeur op zijn woord te geloven, te weten dat destijds klagers aanvraag zorgvuldig is beoordeeld en er geen indicatie bestond om de maatregelen, die bij zijn GVM-profiel behoren, aan te passen. Dat vervolgens door de beklagrechter zoveel waarde wordt gehecht aan de omstandigheid dat geen informatie meer op schrift kon worden overgelegd over waarom een indicatie voor individueel bezoek niet bestond en welke afwegingen zijn gemaakt, is in het licht van het voorgaande dan ook onredelijk en onbillijk. De beklagrechter had moeten kijken naar klagers motivatie op grond waarvan hij vond dat de beslissing van de directeur onredelijk en onbillijk was. Het is primair aan klager om dit aan te tonen.

Inhoudelijk gezien kon klager met zijn risicoprofiel ‘Verhoogd’ – anders dan bij het risicoprofiel ‘Hoog’ – geen rechten ontlenen aan individueel bezoek met toezicht. Uit klagers (landelijke) penitentiaire dossier is gebleken dat hij alleen in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn individueel bezoek ontving. De PI Alphen heeft in de beslissing van 1 november 2018 tot het opleggen van GVM-maatregelen aan klager niet gemotiveerd waarom zij tijdelijk een zwaardere maatregel heeft getroffen. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat klager altijd individueel bezoek ontving. Toen klager vroeg om een aanpassing van de maatregelen passend bij zijn profiel, is de aanvraag in behandeling genomen door het Hoofd Veiligheid en is deze vervolgens door de directeur afgewezen, omdat hiervoor geen indicatie was vanuit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). De afwegingen welke maatregelen op welk moment nodig zijn, blijven momentopnames. Daar komt bij dat iedere inrichting c.q. directeur zijn of haar eigen afwegingen maakt. Waarom er in klagers geval een mix van maatregelen uit de risicoprofielen ‘Verhoogd’ en ‘Hoog’ destijds zijn toegepast, valt niet meer te achterhalen.

Het is van belang om op te merken dat klager geen bezoek in de bezoekzaal wilde ontvangen, wegens vrees voor de veiligheid van zijn vriendin. In het klaagschrift staat echter dat klager vreesde voor zijn eigen veiligheid. Het is niet mogelijk om de reden voor het beklag te wijzigen gedurende de beklagprocedure. Hier is de beklagrechter aan voorbijgegaan, terwijl dit wel van belang is. Klager heeft het gevaar dat voor zijn vriendin zou bestaan niet met stukken onderbouwd, noch is gebleken dat hiervoor een indicatie zou bestaan op grond van informatie van het GRIP. Klager heeft de noodzaak voor individueel bezoek onvoldoende aangetoond. Reeds hierom kon zijn aanvraag worden afgewezen. Hiervoor was geen informatie vanuit de inrichting nodig waarom geen indicatie werd gezien.

Klager is op 25 april 2019 in de PI Nieuwegein binnengekomen en is op 9 juli 2019 in beklag gegaan. Dit betreft een periode van elf weken en uitgaande van RSJ 2 april 2013, 13/0141/GA, kan per gemist bezoekuur een bedrag van €5,- worden toegekend. Dit maakt in totaal €55,- en niet €150,-. De toegekende tegemoetkoming is derhalve te hoog.

Standpunt van klager

Het proces-verbaal van het rogatoir horen is pas na enige tijd  opgestuurd, terwijl in dat verband door de inrichting zelf ook geen moeite is gedaan. Klagers omstandigheden zijn ten opzichte van zijn verblijf in de PI Alphen niet veranderd. Onder die omstandigheden kon dan ook geen andere beslissing worden genomen dan klager individueel bezoek toe te staan. Klager heeft als gevolg van de afwijzing van zijn verzoek geen bezoek gehad in de PI Nieuwegein, daar zijn bezoek zelf ook niet wilde komen als het bezoek niet in een aparte ruimte zou plaatsvinden.

Klager is het niet eens met de aan hem toegekende tegemoetkoming, omdat deze bijzonder laag is in verhouding tot het nadeel dat hij heeft ondervonden.

 

3. De beoordeling

Beoordeling inzake het beroep van de directeur (21/20046/GA)

Voor zover de directeur heeft geklaagd over de termijn waarop de beklagrechter op het beklag heeft beslist, merkt de beroepscommissie op dat het wenselijk is dat voortvarend op een beklag wordt beslist, maar dat de wet, indien dit niet geschiedt, hier geen gevolgen aan verbindt.

Individueel bezoek

De directeur kan toezichtmaatregelen opleggen aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst, als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voordat de directeur hiertoe beslist, dient hij of zij een eigen belangenafweging te maken over de noodzaak van die toezichtmaatregelen. De beslissing moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP, de visie van de directeur en de informatie die de gedetineerde verschaft tijdens het horen door de directeur.

Klager is in […] vanuit de gevangenis […] overgeplaatst naar Nederland in verband met liquidatiegevaar. Ook in Nederland is klager meermalig overgeplaatst omwille van veiligheidsredenen. In dat kader heeft klager verzocht om individueel bezoek, daar volgens klager het risico op ongewenste confrontaties tussen hem, zijn bezoek en andere bezoekers niet kon worden uitgesloten en de veiligheid van klager en zijn bezoek in een reguliere bezoekzaal niet kon worden gegarandeerd. In de PI Alphen, waar klager verbleef alvorens zijn overplaatsing naar de PI Nieuwegein, ontving hij individueel bezoek. 

Vaststaat dat aan klager de GVM-status ‘Verhoogd’ is toegekend en dat op grond van de toen geldende circulaire 'Beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico' van 16 juli 2018 (hierna: de circulaire) met dat profiel – anders dan bij het risicoprofiel ‘Hoog’ – individueel bezoek (met toezicht) in beginsel niet is aangewezen. Tegelijkertijd geldt dat aan klager wel enkele andere GVM-maatregelen zijn opgelegd die bij het risicoprofiel ‘Hoog’ horen. Het opleggen van GVM-maatregelen behorend tot het risicoprofiel ‘Hoog’, terwijl aan de gedetineerde het risicoprofiel ‘Verhoogd’ is toegekend en de gedetineerde het niet eens is met deze opgelegde maatregel(en) voortkomend uit het risicoprofiel ‘Hoog’, is in beginsel mogelijk, maar behoeft een grondige motivering (vgl. RSJ 26 november 2021, 21/19702/GA, en RSJ 1 juli 2021, R-20/7347/GA).

Uit het voorgaande volgt – a contrario – dat klager in beginsel geen aanspraak kan maken op individueel bezoek, maar dat dit in bijzondere omstandigheden wel mogelijk is. Naar het oordeel van de beroepscommissie is in klagers geval sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. De beroepscommissie begrijpt dat het pakket aan GVM-maatregelen aan klager is opgelegd in verband met (onder meer) liquidatiegevaar. Anders dan met een algemene verwijzing naar de circulaire en informatie vanuit het GRIP, heeft de directeur niet kunnen toelichten waarom individueel bezoek bij klager niet was geïndiceerd. Gelet op klagers voorgeschiedenis, waaronder zijn verblijf in buitenlandse en Nederlandse inrichtingen en de reden voor oplegging van de GVM-maatregelen (deels behorend bij een hoger risicoprofiel) aan klager, acht de beroepscommissie het in ieder geval aannemelijk dat er gevaar voor klagers eigen veiligheid bestond en dat klagers bezoek in het verlengde daarvan ook een risico kon lopen. In dat kader behoefde de afwijzing van klagers verzoek naar het oordeel van de beroepscommissie een nadere, inzichtelijke motivering en belangenafweging.

Gelet op het voorgaande kan het beroep voor wat betreft de afwijzing van klagers verzoek an sich naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Hoogte tegemoetkoming

De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de hoogte van de aan klager toegekende tegemoetkoming. De beklagrechter heeft bij de vaststelling van de tegemoetkoming als periode klagers gehele verblijf in de PI Nieuwegein gehanteerd. De beroepscommissie betrekt bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming – in zaken zoals deze – in beginsel  de periode van zeven dagen voorafgaand aan het indienen van het beklag tot aan de uitspraak van de beklagrechter c.q. beklagcommissie. Aangezien klager in de tussentijd is overgeplaatst, zal de beroepscommissie evenwel als eindpunt van voornoemde periode klagers overplaatsingsdatum hanteren. Dit komt neer op een periode van één maand (2 juli 2019 tot en met 1 augustus 2019). De standaardbedragen die de beroepscommissie per 1 augustus 2021 hanteert in acht genomen, zal de beroepscommissie de tegemoetkoming matigen tot €80,- en het beroep van de directeur in zoverre gegrond verklaren.

Beoordeling inzake het beroep van klager (21/20194/GA)

Gelet op hetgeen de beroepscommissie hiervoor inzake de hoogte van de tegemoetkoming heeft overwogen, zal de beroepscommissie het beroep van klager ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur (met kenmerk 21/20046/GA) voor wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €80,-. De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep van klager (met kenmerk 21/20194/GA) ongegrond.

Deze uitspraak is op 21 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven