Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19937/GA, 13 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Schade  v

Nummer 21/19937/GA  

Betreft [klager]

Datum 13 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het moeten ondertekenen van de ‘Verklaring verantwoordelijkheid inhoud invoer’, waardoor de inrichting niet aansprakelijk is voor vermissing en schade aan goederen.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard heeft op 9 februari 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (ZB-2020-369). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Heerhugowaard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wordt – in tijden van corona – gedwongen om het invoerformulier te tekenen waarbij de inrichting geen verantwoordelijkheid wil nemen als iets uit het pakket ontbreekt of kapot is gegaan bij het controleren. Nalatigheid kan door klager alleen worden aangevoerd als hij bij het openen van het opgestuurde pakket aanwezig kan zijn. Dit brengt klager oneerlijk nadeel. Bij invoer is het namelijk zo dat de invoer door het personeel gecontroleerd wordt en dan krijgt de persoon die het pakket heeft gebracht een bevestiging van wat er is ingevoerd en of het compleet en heel was.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Artikel 45, tweede en derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) luidt:

2.  De directeur kan een gedetineerde toestemming geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet is verboden ingevolge het eerste lid, in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:

a.  de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

b.  de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.

3.  De directeur kan aan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, voorwaarden verbinden die kunnen betreffen het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld krachtens welke de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een gedetineerde ingevolge het tweede lid onder zich heeft wordt beperkt tot een bepaald bedrag.

Artikel 49 van de Penitentiaire maatregel (Pm) luidt:

Buiten geval van opzet of bewuste roekeloosheid is de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een gedetineerde ingevolge artikel 45, tweede lid, van de wet onder zich heeft, beperkt tot €500,- per voorwerp, inclusief eventuele gevolgschade.

De klacht is gericht tegen het moeten ondertekenen van de ‘Verklaring verantwoordelijkheid inhoud invoer’. Klager is het niet eens met de bepaling waarin staat dat de gedetineerde de inrichting niet aansprakelijk stelt voor vermissing en/of schade aan in- of uitgevoerde privégoederen. De inrichting is volgens deze bepaling wel aansprakelijk wanneer er sprake is van opzet of grove nalatigheid. Dat gedetineerden deze bepaling moeten tekenen is ook opgenomen in artikel 4.5.1 van de huisregels van de PI. Klager beklaagt zich dus over een algemeen geldende regeling. Daartegen staat alleen beklag open indien er sprake is van strijd met hogere wet- en regelgeving. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval sprake. Dat onderbouwt zij als volgt.

Bij de invoer van goederen geldt als uitgangspunt dat de gedetineerde zelf het risico draagt van vermissing en schade van goederen die worden ingevoerd. De directeur kan ook overigens voorwaarden verbinden aan de aansprakelijkheid van de inrichting voor voorwerpen van gedetineerden. In sommige situaties dient de directeur echter redelijkerwijs verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor vermissing en schade bij invoer (vergelijk RSJ 10 december 2008, 08/2428/GA, waarin de beroepscommissie heeft beoordeeld of “de inrichting onzorgvuldig in haar beheerstaak optreedt”). Het zogenoemde exoneratiebeding gaat voorbij aan de mogelijkheid dat de directeur een verwijt kan treffen omtrent schade en vermissing van ingevoerde goederen, ook als er geen sprake is van opzet of grove nalatigheid (vergelijk RSJ 14 oktober 2021, 21/21696/TA). De beroepscommissie merkt verder op dat door de Dienst Justitiële Inrichtingen circulaires zijn opgesteld die (procedurele) regels geven over het vrachtvervoer en de aansprakelijkheid bij schade (Circulaire van 31 oktober 2014, 578934) en de voorwerpen van ingeslotenen (Circulaire van 9 december 2013, 460022). Het gaat niet aan om de verdeling van aansprakelijkheden op een andere wijze dan hiervoor bedoeld te regelen.

Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag en dit beklag gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 13 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven