Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0045/GV, 25 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/45/GV

betreft: [klager] datum: 25 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. J. de Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 december 2007 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft is als volgt toegelicht. Volgens klager is de aangegeven hoofdreden voor de afwijzing van het verzoek onjuist. Het
slachtoffer van het misdrijf waarvoor klager gedetineerd is, is niet woonachtig in klagers woonplaats Den Haag. Het slachtoffer woont in Arnhem. Het negatieve advies van het openbaar ministerie, dat op de vrees voor slachtofferconfrontatie is gestoeld,
is niet onderbouwd en ondeugdelijk. De bevindingen van het detentieteam zijn positief, er zou sprake zijn van een stijgende lijn in zijn gedrag.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen omdat klager zich tijdens zijn verblijf in een vorige inrichting opruiend heeft gedragen ten opzichte van Turkse medegedetineerden en het personeel tegen elkaar heeft uitgespeeld. Om die reden is hij toen
vroegtijdig overgeplaatst naar de gevangenis Alphen aan den Rijn. Hoewel zijn gedrag daar kennelijk beter is, is het detentieberaad van die inrichting nog niet overtuigd van het feit dat klager dit goede gedrag kan volhouden. Om die reden heeft de
directeur van die gevangenis negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Hoewel op zich duidelijk is dat een gedetineerde de gelegenheid moet krijgen zich voor te bereiden op een terugkeer in de samenleving, wordt dit thans, nu klager nog
ongeveer tien maanden gedetineerd zal zijn, te vroeg geacht

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te ‘s-Gravenhage heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van het verlenen van verlof. Klagers verlofadres is gelijk aan de plaats waar het strafbare feit waarvoor klager is gedetineerd,
is gepleegd. Om die reden bestaat de vrees voor een (ongewenste) confrontatie met het slachtoffer.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zesendertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens – kortweg –: medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving; mensenhandel, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 oktober 2008.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

In de inlichtingen namens de Staatssecretaris, het inrichtingsadvies en het advies van het openbaar ministerie, wordt een beeld geschetst omtrent klager, waaruit zou moeten blijken dat er vooralsnog geen vertrouwen is in een goed verloop van het
verlof.
Daarbij speelt - in de ogen van de beroepscommissie – enerzijds de vrees voor ongewenste slachtofferconfrontatie en anderzijds het door klager in de inrichting vertoonde gedrag een rol.
Ten aanzien van de ongewenste slachtofferconfrontatie heeft klager aangevoerd dat slachtoffer nooit heeft gewoond in de plaats waar klager tijdens zijn verlof zal verblijven. Bij gebreke aan een verdere feitelijke onderbouwing van het tegendeel zijdens
het openbaar ministerie, is er onvoldoende grond voor de vrees voor slachtofferconfrontatie.
Voor zover de selectiefunctionaris heeft aangevoerd dat klagers gedrag in de inrichting reden zou is voor de twijfel aan een goed verloop van een te verlenen verlof, geldt dat uit het advies van de directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn naar
voren komt dat klagers gedrag positief is veranderd, maar dat men die gedragswijziging te recent vindt om tot een positief advies te komen. Nu inmiddels evenwel enige tijd is verlopen, zou de selectiefunctionaris bij een nieuwe beoordeling van het
verzoek kunnen meewegen dat klagers gedrag – indien dit het geval is – positief is gebleven en dat ook dit dus geen beletsel meer behoeft te zijn voor een verlofverlening. Gelet op het vorenstaande – een en ander in onderling verband en samenhang
bezien
– moet worden geoordeeld dat de afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris is genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en aan de selectiefunctionaris zal worden opgedragen om, zulks met
inachtneming van de overwegingen van de beroepscommissie, een nieuwe beslissing te nemen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 februari 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven