Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8141/GA, 8 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer R-20/8141/GA

Betreft [Klager]

Datum 8 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 24 september 2020 het beklag ongegrond verklaard (NM2020-722). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De degradatiebeslissing is het directe gevolg geweest van de vondst van de beweerdelijke hoeveelheid hasj op de cel van klager. Een ander beroep van klager, bekend onder kenmerk R-20/8140/GA, ziet op de vraag of er voldoende onderbouwing is voor het aantreffen van hasj op klagers cel. Mocht in voornoemd beroep blijken dat er geen sprake was van hasj, dan zou er enkel om die reden geen grond meer zijn voor de bestreden degradatiebeslissing en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Zelfs wanneer wel vast zou komen staan dat er hasj op de cel van klager is aangetroffen, is de degradatiebeslissing alsnog ten onrechte dan wel niet in redelijkheid genomen. De beklagrechter heeft nagelaten het positieve gedrag van klager te benoemen. Daarnaast wordt overwogen dat de positieve uitslag van de urinecontrole van 9 juni 2020 van kracht blijft, ondanks het feit dat klager een herhalingsonderzoek heeft aangevraagd. Tot op heden heeft klager daarvan niets vernomen. Dit wordt door de directeur niet betwist. De beklagrechter overweegt dat klager tussen 9 juni en 26 juni 2020 ruimschoots de tijd had om een herhalingsonderzoek te regelen, terwijl klager daar geen enkele invloed op heeft. Het had op de weg van de directeur gelegen om te bewerkstelligen dat de positieve uitslag van de urinecontrole van 9 juni 2020 beschikbaar was, alvorens een belangenafweging te maken en voornoemde uitslag daarin te betrekken. De directeur heeft de belangenafweging, die volgens de beklagrechter ook nog eens “niet volledig helder uiteen is gezet”, niet in redelijkheid kunnen maken. Overigens acht klager voornoemde kwalificatie van de beklagrechter over de niet volledig helder uiteengezette belangenafweging eufemistisch uitgedrukt. De schriftelijke vastlegging van de belangenafweging toont immers aan dat deze onjuist is.

Standpunt van de directeur

Klager heeft een eigen verantwoordelijkheid in zijn gedrag en motivatie voor een succesvolle terugkeer in de samenleving. Het is voldoende aannemelijk geworden dat zowel klagers ‘rode’ als ‘oranje’ gedrag dermate ernstig is dat een verblijf in het plusprogramma niet op zijn plaats zou zijn. Met dergelijk gedrag wordt immers niet voldaan aan de gestelde normen om in aanmerking te komen voor een verblijf in het plusprogramma. Dat de belangenafweging “niet volledig helder uiteen is gezet”, maakt dat niet anders. Daarnaast is er wel degelijk een herhalingsonderzoek uitgevoerd. De directeur heeft daartoe in beroep een schriftelijk verslag van de uitslag van het herhalingsonderzoek bijgevoegd. 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (oud) beslist de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. De beroepscommissie stelt voorop dat voorafgaand aan een beslissing een gedetineerde te degraderen naar het basisprogramma, de directeur een inzichtelijke en deugdelijke belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur, op grond van het ten tijde van het beklag geldende toetsingskader voor het promoveren en degraderen, het ‘oranje’ (dit kan beter) gedrag dan wel het ‘rode’ (ongewenst) gedrag van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene’ (gewenst) gedrag van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje’ gedrag dan wel ‘rode’ gedrag van de gedetineerde moet leiden tot degradatie, bezien in het licht van het uitgangspunt van het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie.

De beroepscommissie stelt vast dat klager bij beslissing van 26 juni 2020 is gedegradeerd naar het basisprogramma. Aan deze degradatiebeslissing heeft de directeur voor wat betreft het ‘rode’ gedrag de aan klager opgelegde disciplinaire straf inzake het bezit van 26,1 gram hasj ten grondslag gelegd. In RSJ 8 juni 2022, R-20/8140/GA heeft de beroepscommissie overwogen dat de beslissing van de directeur om aan klager een disciplinaire straf op te leggen in verband met het bezit van die 26,1 gram hasj geen stand kan houden. De disciplinaire straf kan dan ook niet (meer) aan de degradatiebeslissing ten grondslag worden gelegd.

Hetgeen in de degradatiebeslissing dan nog ten nadele van klager resteert, betreft het ‘oranje’ gedrag, inhoudende een positieve uitslag bij een urinecontrole van 9 juni 2020 en het vertonen van wisselend gedrag op 11 mei 2020. Hoewel inmiddels is gebleken dat het herhalingsonderzoek tevens een positieve uitslag heeft opgeleverd, staat in de degradatiebeslissing vermeld dat een tweede positieve urinecontrole invloed zal hebben op klagers promotie en kan leiden tot degradatie.  De beroepscommissie constateert dat niet blijkt dat er een tweede urinecontrole heeft plaatsgevonden en in hoeverre een mogelijke uitslag daarvan ten grondslag zou hebben gelegen aan de degradatie van klager. De beroepscommissie overweegt voorts dat onder het ‘groene’ gedrag is opgenomen dat klager inmiddels ruim drie maanden het juiste dan wel wenselijke gedrag heeft vertoond om te kunnen promoveren. De beroepscommissie acht deze omschrijving van het ‘groene’ gedrag opmerkelijk, nu klager reeds was gepromoveerd naar het plusprogramma. Daar komt nog bij dat de directeur niet nader heeft aangeduid om wat voor juist dan wel wenselijk gedrag het zou gaan.

Het ‘oranje’ gedrag an sich acht de beroepscommissie onvoldoende om klagers degradatie te kunnen dragen en geeft, bij gebrek aan ‘rood’ en (inzichtelijk) ‘groen’ gedrag, evenmin blijk van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en motivering. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal daarbij klager een tegemoetkoming van €45,- toekennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.

Deze uitspraak is op 8 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven