Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24845/TA, 14 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/24845/TA

Betreft [klager

Datum 14 februari 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het beklag ziet op de beslissing om klager niet toe te staan ten minste tien uur per week te laten deelnemen aan arbeid.

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 16 december 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (Me 2021-385). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. I.A.C. van Mulbregt, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft bij brief van 16 september 2021 verzocht om hem ten minste tien uur te laten deelnemen aan de arbeid. Op 14 oktober 2021 heeft de instelling afwijzend beslist op klagers verzoek. Deze beslissing betreft klagers verzoek en dus geen algemene regel die geldt voor iedereen in de instelling.

Klager heeft op grond van de huisregels, paragraaf 8.9, recht op deelname aan een activerend dagprogramma voor de duur van tien uur per week. Nu dit recht door de instelling wordt beperkt, is de beslissing van de instelling van 14 oktober 2021 beklagwaardig op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt).

Klager benadrukt dat hij nauwelijks in staat wordt gesteld om deel te nemen aan een activerend dagprogramma binnen de instelling. De arbeid wordt beperkt tot vier uur in de week. Ook krijgt klager op dit moment geen therapie. Daarnaast meent klager dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de financiële gevolgen van de situatie. Klager kreeg voorheen geld omdat hij arbeidsongeschikt was, maar nu hij arbeidsgeschikt is, is hij er financieel aanzienlijk op achteruit gegaan.

Klager verzoekt zijn beklag alsnog gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van het hoofd van de instelling

De instelling verwijst in beroep naar de onderliggende stukken. Voorts merkt de instelling op  dat de intentie er was en nog is om de arbeidsblokken voor klager (en zijn medeverpleegden) te verruimen, maar dat de instelling hierbij afhankelijk is van zaken als personele bezetting, budget en ontwikkelingen rond de coronapandemie.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er geen recht op arbeid en uitbetaling van uren die klager heeft willen maar niet kunnen of mogen werken.

Klager stelt dat zijn beklag is gericht tegen de afwijzende beslissing van het hoofd van de instelling. De beroepscommissie is van oordeel dat de antwoordbrief van de instelling van 14 oktober 2021 niet gelezen moet worden als afwijzende beslissing, maar als uitleg van de algemene regeling, te weten dat twee maal twee uur het maximaal aantal arbeidsuren per week is voor een verpleegde, zoals klager, op een unit voor Zeer Intensieve en Specialistische Zorg (ZISZ). Er is geen sprake van een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 14 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven