Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23546/GB, 17 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23546/GB

Betreft              [Klager]

Datum              17 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 28 september 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. Op 17 november 2021 heeft mr. J.P. Plasman zich als raadsman in deze zaak gesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het langdurig onttrekken aan de tenuitvoerlegging van klagers onderhavige gevangenisstraf zou in de beoordeling slechts een rol kunnen spelen bij de inschatting van een eventueel vluchtgevaar of het risico op onttrekken aan de voorwaarden tijdens het PP. Met een deelname aan een PP en de voorwaardelijke invrijheidstelling op 13 september 2022 is het echter niet logisch te duiden dat vluchtgevaar nog zou bestaan. De reclassering heeft daarbij het risico op onttrekken aan de voorwaarden als laag ingeschat. Voor zover verweerder zou menen dat sprake is van een risico op onttrekking, kan dit risico afdoende worden ingeperkt door de elektronische controle die tijdens het PP plaatsvindt. Daarnaast woont klagers gezin in Nederland en is hij uit levensbelang aangewezen op de Nederlandse medische voorzieningen. Dat verweerder stelt dat klager veel heeft gedaan om zijn straf te ontlopen, is niet te volgen. Zo is een verdachte in beginsel niet verplicht om te verschijnen bij de tegen hem aanhangige strafzaak en is klager wel degelijk bij meerdere zittingen aanwezig geweest. De stelling dat uit onderzoek zou zijn gebleken dat klager meerdere telefoonnummers gebruikte om onder de radar te blijven, is evenmin te volgen. Deze conclusie heeft verweerder immers niet onderbouwd. Bovendien zat klager niet in Suriname ondergedoken.

Gedurende zijn strafzaak is klagers voorlopige hechtenis op 2 november 2012 geschorst dan wel opgeheven, waardoor hij zijn proces in vrijheid mocht afwachten. Klager heeft toen enkele jaren in Den Haag gewoond. De uitspraak volgde meer dan drie en een half jaar later en klager verbleef toen niet meer in Nederland. Bij de autoriteiten was bekend dat hij zich in Suriname bevond en hij heeft ook telefonisch contact gehad met de officier van justitie over de verdere tenuitvoerlegging van de nog openstaande gevangenisstraf en de mogelijke detentiefasering. Klagers toenmalige advocaat heeft daarom ook kenbaar gemaakt het bezwaarlijk te vinden dat klager destijds zou worden getoond in het programma Opsporing Verzocht. Klager kan zich dan ook niet vinden in de stelling dat hij zich zou hebben onttrokken of zelfs vluchtgevaarlijk zou zijn. Dat de politie klager heeft geregistreerd als vluchtgevaarlijk is dan ook onterecht. Hetzelfde geldt voor het advies van het Informatiepunt Detentieverloop.

Verweerder heeft voorts ten onrechte het toetsingskader voor het nieuwe re-integratieverlof c.q. het nieuwe PP van 1 december 2021 gehanteerd in de bestreden beslissing. Klager behoort immers tot de groep gedetineerden waarop het overgangsrecht van toepassing is, waardoor het oude toetsingskader dient te worden gehanteerd. Jegens klager is dan ook het vertrouwensbeginsel geschonden, doordat bij de intensieve voorbereiding van diens PP-aanvraag steeds het toetsingskader van het oude PP heeft gegolden. Overigens zou zelfs ingevolge het nieuwe toetsingskader gelden dat in klagers geval niet behoort te worden getoetst aan re-integratie gericht op werk en inkomen. Uit de beantwoording van Kamervragen door de Minister voor Rechtsbescherming is immers gebleken dat het nieuwe PP openstaat voor hen die geen re-integratiedoelen gericht op werk en inkomen formuleren.

In het algemeen kan gesteld worden dat klager baat heeft bij detentiefasering in de vorm van een PP, zodat hij geleidelijk aan kan terugkeren in de maatschappij. Daarnaast blijkt uit het selectieadvies en het reclasseringsadvies dat klager is aangemeld bij De Waag voor traumatherapie. Deze behandeling was hangende de beslissing op klagers verzoek tot deelname aan een PP gepauzeerd. De reclassering zal klager hiervoor aanmelden zodra hij verblijft op het opgegeven verblijfadres. De stelling dat klager niet voldoet aan de voorwaarde dat hij – ondanks zijn pensioengerechtigde leeftijd en goed gedrag in de inrichting – een zinvolle dagbesteding moet hebben, is tevens niet te volgen. In de aanbiedingsbrief van het multidisciplinair overleg / de vrijhedencommissie (VC) staat immers vermeld dat klager zijn dagbesteding kan invullen bij een werkgever, die overigens is goedgekeurd, en dat klager het belangrijk vindt om de banden met zijn gezin te herstellen. Ook is het van belang dat hij kan werken aan zichzelf middels de behandeling bij De Waag.

Hoewel naar het negatieve advies van de politie inzake het verblijfadres in de bestreden beslissing niet is verwezen, wordt dit in het verweerschrift wel gedaan. In dat kader geldt dat de woning in mei 2021 door het bedrijf van klagers dochter is aangekocht. Na aankoop heeft zijn dochter zich bij de toenmalige bewoners gemeld en aangegeven dat zij de woning onlangs heeft aangekocht en dat de woning nodig is voor een familielid. De huurovereenkomst met de toenmalige bewoners kwam ten einde, waarna zij midden juli 2021 zijn verhuisd. De wijkagent heeft toen ook geconstateerd dat de woning leeg staat, maar heeft daarbij geen nader onderzoek verricht. De reclassering acht – voorgaande uitleg in acht genomen – het verblijfadres wel geschikt. . Ter bevestiging heeft klager een gerechtsdeurwaarderskantoor een bezoek laten brengen aan het verblijfadres. Uit het proces-verbaal van constatering van 6 december 2021 blijkt dat de woning nog steeds leegstaat en dat er geen andere personen staan ingeschreven op het adres. Tevens zijn foto’s bijgevoegd van de huidige staat van de woning.

Tot slot is van belang dat het Openbaar Ministerie (OM) eveneens positief heeft geadviseerd. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat klager wordt begeleid bij het stabiliseren van zijn emotionele welzijn en dat hij zich aan de voorwaarden van de reclassering houdt. Aan deze voorwaarden is blijkens het reclasseringsadvies voldaan. Het advies van het Landelijk Parket van 20 augustus 2019 is dan ook achterhaald. Aan de aan klager opgelegde schadevergoedingsmaatregelmaatregel is reeds voldaan.

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar (en benoemt gedeeltes uit) de adviezen van de politie van 14 juli 2021 en 17 augustus 2021, het reclasseringsadvies van 13 september 2021 en het selectieadvies van de inrichting van 24 september 2021.

Hoewel de reclassering akkoord is gegaan met het door klager opgegeven verblijfadres, blijft vaststaan dat klager zich eerder heeft onttrokken aan zijn detentie. Op 21 november 2019 is er een Europees arrestatiebevel uitgevaardigd jegens klager, omdat hij na zijn veroordeling onvindbaar was en hij tevens nog een andere gevangenisstraf diende te ondergaan. Klager heeft er veel aan gedaan om zijn detentie te ontlopen. Zo is hij niet verschenen tijdens de behandeling van zijn strafzaak en is gebleken dat hij zijn oplichtingspraktijken doorzette en valse huurcontracten bleef opstellen. Ook is uit onderzoek gebleken dat klager meerdere telefoonnummers gebruikte om onder de radar te blijven. Aangezien de exacte verblijfplaats van klager niet duidelijk werd, is zijn zaak in het programma Opsporing Verzocht getoond. Op 30 juli 2019 is klager vanuit Suriname uitgeleverd aan Nederland. Blijkens informatie van de politie staat klager nog steeds geregistreerd als vluchtgevaarlijk. Voornoemde informatie vormt een forse contra-indicatie voor een toewijzing van klagers verzoek tot deelname aan een PP. Dat klager al een groot gedeelte van zijn straf heeft ondergaan en hij hier familie heeft wonen, biedt onvoldoende waarborg dat hij zich niet alsnog zal onttrekken aan zijn detentie. Daarbij is van belang dat klager nog enkele maanden heeft te gaan voor zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Voorts is klagers verzoek afgewezen, omdat hij geen specifieke re-integratiedoelen op werk en inkomen heeft. Een pensioengerechtigde kan deelnemen aan een PP, mits hij voldoet aan de daaraan gestelde vereisten. Voor deze groep geldt ook dat er doelen op arbeid na detentie moeten zijn, zoals het werken als aanvulling op het pensioen of het hebben van een zinvolle dagbesteding. Blijkens het selectieadvies heeft klager niet voldaan aan deze voorwaarde, waardoor deelname aan een PP niet mogelijk is.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder er onvoldoende vertrouwen in dat klager de verantwoordelijkheid die gepaard gaat met een PP kan dragen. Overigens geldt dat klagers verzoek tot deelname aan een PP is beoordeeld conform het op dat moment geldende beleidskader. Het overgangsrecht waarnaar namens klager is verwezen, ziet op de nieuwe termijnen die vanaf 1 december 2021 gelden voor een deelname aan een PP.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 11 juli 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden met aftrek, wegens gewoontewitwassen, valsheid in geschrift, opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift en oplichting. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 13 september 2022.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij geen re-integratiedoelen heeft op werk en inkomen en vanwege het risico op een onttrekking aan zijn detentie.

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 (oud) van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 (oud) van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Pm omvat een PP minimaal 26 uren per week aan activiteiten waaraan door de deelnemer aan dat PP wordt deelgenomen. Uit artikel 5, tweede lid, van de Pm volgt voorts dat de activiteiten in een PP zijn gericht op het aanleren van bepaalde sociale vaardigheden, het vergroten van de kans op arbeid na invrijheidstelling, het bieden van onderwijs, het bieden van bijzondere zorg aan de deelnemer, zoals ambulante verslavingszorg of ambulante geestelijke gezondheidszorg, of op andere wijze invulling geven aan de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij.

Artikel 5, tweede lid, van de Erkenningsregeling penitentiair programma 2004 bepaalt voorts dat een PP een samenstel van activiteiten bevat dat zo evenwichtig mogelijk is gespreid over de hierna genoemde onderdelen, per week tenminste 26 uren omvat en ten minste uit een van de volgende hoofdrubrieken is opgebouwd:

a.  arbeidstoeleiding zoals werk, het verkrijgen van een vakdiploma en gewenning aan het arbeidsproces;

b.  stimuleren van de zelfredzaamheid zoals sociale vaardigheden, budgettering, woonbegeleiding, alfabetisering en vergroten van zelfdiscipline.

Zoals uit de memorie van toelichting bij de Wet straffen en beschermen (Kamerstukken II 2018/19, 35 112, nr. 3) volgt, is arbeid over het algemeen de hoofdactiviteit binnen een PP, maar een PP kan ook worden ingevuld door bijvoorbeeld het volgen van onderwijs of deelname aan een zorgtraject. Een PP hoeft dus niet louter gericht te zijn op arbeid c.q. arbeidstoeleiding.

Re-integratiedoelen en dagbesteding

De beroepscommissie begrijpt uit de stukken dat klager voor wat betreft de invulling van het gestelde vereiste om minimaal 26 uren per week aan activiteiten gedurende het PP te verrichten, dagbesteding heeft gevonden bij een sportschool. Blijkens de stukken is deze werkgever goedgekeurd door zowel de inrichting als door de politie. Klager heeft te kennen gegeven te willen re-integreren in de samenleving middels voornoemde dagbesteding. Daarnaast wil hij zijn banden met zijn familie verbeteren en wil hij aan zichzelf werken middels een (ambulante) traumabehandeling bij De Waag.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat klager voldoet aan het gestelde vereiste om minimaal 26 uren per week aan activiteiten te verrichten gedurende het PP en dat de invulling en re-integratiedoelen daarvan aansluiten op de in de wet- en regelgeving genoemde doeleinden van een PP.

De beroepscommissie volgt in het verlengde van het voorgaande niet zonder meer verweerders stelling dat een pensioengerechtigde – zoals klager – enkel kan deelnemen aan een PP als er doelen zijn op arbeid na de detentie. De Minister voor Rechtsbescherming heeft immers in een Kamerbrief van 6 april 2021 (met kenmerk 3263459), in antwoord op Kamervragen over detentiefasering in het licht van de Wet straffen en beschermen, aangegeven dat een deelname aan een PP eerder voor de hand ligt – in tegenstelling tot een plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (hoewel pensioengerechtigden overigens niet zonder meer worden uitgesloten van extramurale arbeid) – in geval een gedetineerde arbeidsongeschikt is of indien een baan na detentie geen realistisch of noodzakelijk re-integratiedoel is voor een succesvolle re-integratie. Hoewel voornoemd antwoord in de Kamerbrief werd gegeven in het kader van het PP dat geldt vanaf 1 december 2021, is het de beroepscommissie niet gebleken dat dit ook niet zou gelden voor het ‘oude’ PP in de periode van 1 juli 2021 tot aan 1 december 2021. Klager kan tijdens een PP werken aan re-integratiedoelen die passen bij zijn persoonlijke situatie, wat in zijn geval dus niet zonder meer hoeft te bestaan uit (louter) arbeid c.q. arbeidstoeleiding.

Aanvaardbaar verblijfadres

Verweerder heeft impliciet in de bestreden beslissing en expliciet in het verweerschrift gewezen op de negatieve adviezen van de politie inzake het door klager opgegeven verblijfadres voor gedurende het PP. Bij het laatst uitgebrachte advies van 17 augustus 2021 heeft de politie te kennen gegeven wederom negatief te adviseren, omdat onzeker is wie op het verblijfadres zal gaan verblijven (in verband met leegstand en verkoop) en omdat uit klagers registratiekaart volgt dat sprake is van vluchtgevaar. Voor wat betreft het verblijf op het verblijfadres an sich is naar het oordeel van de beroepscommissie op basis van de stukken voldoende duidelijk geworden wat thans de status van de woning is, zodat van voornoemde onzekerheid geen sprake meer is. Gelet hierop zou een nieuw advies van de politie in de rede liggen. Inzake het gestelde vluchtgevaar overweegt de beroepscommissie hierna als volgt.

Onttrekking aan detentie

Hoewel de beroepscommissie onttrekkingen aan detentie zwaar meeweegt in haar beslissingen en in klagers geval sprake was van een langdurige ‘onvindbaarheid’, geldt dat de reclassering juist het risico op onttrekken aan de voorwaarden als laag heeft ingeschat en dat de reclassering in het kader van het door de politie gestelde vluchtgevaar te kennen heeft gegeven dat er gelet op klagers huidige omstandigheden minder reden voor ontvluchting zou zijn. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat inmiddels enige tijd is verstreken na klagers periode van ‘onvindbaarheid’, dat de reclassering en het OM positief hebben geadviseerd inzake klagers deelname aan een PP en dat klagers gedrag in de inrichting goed is te noemen. Dit onderdeel is op zichzelf dan ook onvoldoende zwaarwegend om de bestreden beslissing te kunnen dragen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 17 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven