Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22517/GB, 15 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22517/GB            

Betreft [klager]

Datum 15 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 22 juli 2021 beoordeeld als een verzoek tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) en dit verzoek afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Schilder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

Verweerder heeft het verzoek op de juiste manier beoordeeld

Verweerder heeft klagers verzoek terecht beoordeeld als een verzoek tot plaatsing in een BBA. De BBI bestond ten tijde van de bestreden beslissing immers niet meer en de wetgever heeft op dit punt geen overgangsrecht geregeld. Als klager (met terugwerkende kracht) was geselecteerd voor de BBI, had verweerder dus alsnog/opnieuw moeten beoordelen of klager in aanmerking kwam voor de BBA. Het had voor klager, kortom, geen zin gehad om voor de BBI te worden geselecteerd.

De beroepscommissie begrijpt dat dit voor klager frustrerend is, maar de wijziging in de manier waarop de gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd, is niet in strijd met hogere wet- of regelgeving (vergelijk en zie nader RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB).

Klagers situatie

Klager is sinds 16 oktober 2019 gedetineerd. Hij ondergaat – na een omzetting via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) – een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 20 december 2022.

De huidige wet- en regelgeving

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen gedetineerden in een BBA worden geplaatst, wanneer aan hen re integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend, zoals bedoeld in artikel 20a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. In dat artikel is (onder meer) bepaald dat re integratieverlof voor extramurale arbeid kan worden verleend voor de duur van minimaal vier weken en van maximaal twaalf maanden en dat dit op zijn vroegst kan worden verleend:

a.  bij een gevangenisstraf langer dan zes maanden, en

b.  gedurende ten hoogste een zesde deel van de opgelegde straf voorafgaand aan het moment waarop de gedetineerde in aanmerking kan komen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling dan wel de invrijheidstelling.

De bestreden beslissing is juist

Ten tijde van de bestreden beslissing was klagers strafrestant langer dan twaalf maanden en moest hij nog meer dan een zesde deel van de opgelegde gevangenisstraf ondergaan, voorafgaand aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarom kon hij niet in een BBA worden geplaatst. De bestreden beslissing is dan ook juist.

Volgens verweerder kan klager vanaf 5 april 2022 (voor wat betreft zijn strafrestant) in een BBA worden geplaatst. De beroepscommissie gaat ervan uit dat dat 21 april 2022 is (een zesde van 1460 dagen, voorafgaand aan 20 december 2022). Het ligt in elk geval in de rede dat hij daartoe (te zijner tijd) desgewenst een nieuw verzoek indient.

Ten overvloede

Klagers raadsvrouw stelt zich terecht op het standpunt dat verweerder te laat (want niet binnen zes weken) op het verzoek heeft beslist. Dat is onwenselijk. De wet verbindt echter geen gevolgen aan het niet-tijdig beslissen van verweerder. Uit het voorgaande volgt bovendien dat klager per 1 juli 2021 zou zijn teruggeplaatst in een gevangenis, als hij wel tijdig (en dus vóór 1 juli 2021) een selectiebeslissing voor de BBI zou hebben gehad (nog afgezien van de vraag of hij daar ook daadwerkelijk voor 1 juli 2021 al had kunnen worden geplaatst, gelet op de wachtlijsten die er toen waren).

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 15 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven