Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24217/GV, 14 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/24217/GV

Betreft [klager]

Datum 14 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 10 november 2021 klagers verzoek om incidenteel verlof dan wel strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het afscheid nemen van een dierbare vindt niet louter plaats bij een begrafenis of uitvaart. Het graf kunnen bezoeken en aldaar afscheid nemen, is ook een vorm van afscheid nemen. Klager heeft dan ook wel degelijk belang bij het verlenen van strafonderbreking.

Klagers detentieperiode verloopt behoorlijk stroef en het overlijden van zijn vader valt hem  daardoor behoorlijk zwaar. Het overlijden van zijn vader heeft klager inzicht gegeven in wat er allemaal speelt in het leven en wat belangrijk is. Nu zijn vader is overleden en zijn moeder ook al op behoorlijke leeftijd is, heeft hij haar op bezoek laten komen in de inrichting. Zij wist niet dat klager in detentie zat. Klager heeft door het overlijden van zijn vader een andere kijk op het leven gekregen en wenst hoe dan ook afscheid te kunnen nemen van zijn vader zo vlak na het overlijden. Om die reden wenst klager alsnog de reis te mogen afleggen naar zijn vaders graf.

Voorts mag van een overheidsinstantie worden verwacht dat zij de Franse taal machtig is en zodoende deze taal kan lezen, althans dat verweerder zich minstens laat informeren binnen de overheid door iemand die de Franse taal machtig is. Of dit voor de Arabische stukken ook zo is, laat klager aan het oordeel van de beroepscommissie.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en geeft het vrijhedenadvies van 10 november 2021 weer.

Het is de gedetineerde op grond van artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) niet toegestaan tijdens het incidenteel verlof Nederland te verlaten, tenzij hij zijn verlofadres redelijkerwijs alleen over buitenlands grondgebied kan bereiken. Het incidenteel verlof dient derhalve op een adres in Nederland te worden doorgebracht. Gelet hierop en op het feit dat klager heeft verzocht het verlof in het buitenland door te brengen, kan de afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking overweegt verweerder dat ingevolge artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Regeling verweerder in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend, in het buitenland verblijft. De noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking is echter onvoldoende vast komen te staan. Klager heeft enkele documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek. Deze documenten zijn in het Frans en Arabisch, waardoor verweerder niet kan vaststellen of sprake is van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer waarbij de aanwezigheid van klager noodzakelijk is. Het is aan klager om voor een goede behandeling van zijn verzoek zorg te dragen voor de vertaling van de door hem in een vreemde taal overgelegde documenten.

Enkele andere omstandigheden verzetten zich ook tegen strafonderbreking in het buitenland. Klager heeft nog een lang strafrestant. Daarnaast is hij veroordeeld voor zeer ernstige feiten en verblijft hij wegens wangedrag voor de derde keer tijdens zijn detentie op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG). Ook is niet gebleken dat klager in Frankrijk beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. Het risico op maatschappelijke onrust en het gevaar op verstoring van de openbare orde bij een toewijzing van strafonderbreking maken eveneens dat verweerder het verzoek heeft afgewezen. 

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 3 juni 2015 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaar en zes maanden met aftrek, wegens doodslag, poging doodslag, afpersing en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Aansluitend dient hij een uitleveringsdetentie van drie maanden te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 23 februari 2029.

Klager heeft verzocht om hem incidenteel verlof dan wel strafonderbreking te verlenen om, in het buitenland, afscheid te kunnen nemen van zijn overleden vader.

Ten aanzien van klagers verzoek om incidenteel verlof overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Ingevolge artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van de Regeling is het de gedetineerde niet toegestaan tijdens het incidenteel verlof Nederland te verlaten, tenzij hij zijn verlofadres redelijkerwijs alleen over buitenlands grondgebied kan bereiken. Het incidenteel verlof dient derhalve op een adres in Nederland te worden doorgebracht. Gelet hierop en op het feit dat klager heeft verzocht het verlof in het buitenland door te brengen, kan de afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking overweegt de beroepscommissie het volgende. Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36, in samenhang bezien met artikel 24, van de Regeling kan, voor zover in onderhavig geval relevant, strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Regeling kan het bezoek bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Regeling kan verweerder in bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend, in het buitenland verblijft. Blijkens de toelichting op artikel 5 van de Regeling valt hierbij te denken aan gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is.

Aan de afwijzing van klagers verzoek is onder meer ten grondslag gelegd dat, nu de door klager overgelegde documenten in het Frans en Arabisch zijn, niet kan worden vastgesteld of sprake is van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer waarbij klagers aanwezigheid noodzakelijk is. Niet kan worden vastgesteld dat het klagers vader is die is overleden, waar hij is overleden en wanneer de uitvaart is geweest. Ongeacht de vraag of van een dergelijke gebeurtenis sprake is, is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van omstandigheden die zich verzetten tegen het verlenen van strafonderbreking.

Klager heeft nog een fors strafrestant. Hij is voor zeer ernstige feiten veroordeeld. Daarnaast volgt uit het vrijhedenadvies van 10 november 2021 dat klager, sinds het begin van zijn detentie, vanaf 7 april 2021 voor de derde keer op de BPG-afdeling verblijft en daar tot op heden verblijft. Klager vormt aldus een ernstig beheersrisico. Hoewel het gedrag van een gedetineerde in de inrichting in zekere zin als graadmeter voor zijn gedrag buiten de inrichting kan gelden, kan slecht gedrag in de inrichting niet gebruikt worden als zelfstandige afwijzingsgrond. Wel kan hieraan gewicht worden toegekend in de belangenafweging. Daarnaast is van belang dat klager nog geen vrijheden heeft genoten. Strafonderbreking, die in onbegeleide vorm wordt verleend, brengt vergaande vrijheden met zich.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 14 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven