Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22591/TA, 14 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22591/TA            

Betreft [klager]

Datum 14 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de weigering toestemming te verlenen voor het invoeren van een vloerkleed (Me 2021 117);

b.  het doorbrengen van de nacht in een andere verblijfsruimte zonder daarbij de beschikking te hebben over zijn eigen spullen (Me 2021-124).

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 29 juli 2021 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft na verkregen toestemming van het personeel een vloerkleed via internet besteld. Klager beschikte al over twee vloerkleden. Na ontvangst van het bestelde vloerkleed werd klager meegedeeld dat deze niet mocht worden ingevoerd zonder eerst te worden geïmpregneerd. De technische dienst gaf vervolgens aan dat zij dit niet doen. Uiteindelijk zei de unit-coördinator dat het vloerkleed niet in de verblijfsruimte mag. De twee andere vloerkleden moesten ook van klagers verblijfsruimte gehaald worden. Door de inmiddels verstreken tijd was er geen mogelijkheid meer het bestelde vloerkleed te retourneren en de betaling terug te ontvangen.

Klager is het er niet mee eens dat na eerst toestemming te hebben verkregen voor de vloerkleden, zijn verzoek voor een ander vloerkleed wordt afgewezen. De twee vloerkleden had klager al een maand in zijn bezit. De regels voor het invoeren van spullen zijn onduidelijk en klager is hierover verkeerd geïnformeerd.

Verder is klager het er niet mee eens dat hij van zijn kamer wordt gehaald voor een controle en dat hij een nacht in een andere verblijfsruimte zonder televisie heeft moeten verblijven.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling verwijst voor zijn reactie op het beroep naar zijn voor de beklagrechter ingediend verweerschrift.

 

3. De beoordeling

a.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. In het verweerschrift van 15 juli 2021 erkent het hoofd van de instelling dat er tegenstrijdige berichten aan klager zijn gegeven over het invoeren van een vloerkleed voor in zijn verblijfsruimte. Klager had al de beschikking over twee vloerkleden en uit de antwoorden van het personeel op vragen over een ander door hem besteld vloerkleed heeft klager opgemaakt dat voor dit vloerkleed toestemming zou zijn of zou worden verleend. Het hoofd van de instelling heeft echter toegelicht dat het algemeen beleid in de instelling is om uit een oogpunt van brandveiligheid een vloerkleed in een verblijfsruimte niet toe te staan. De omstandigheid dat het hoofd van de instelling mogelijk in eerste instantie in strijd met haar eigen beleid heeft gehandeld door twee vloerkleden wel toe te staan, betekent niet dat de instelling vervolgens is gehouden haar beleid verder onjuist toe te passen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

b.

De klacht ziet op de gang van zaken rond een kamercontrole en met name de omstandigheden dat klager de avond en nacht heeft moeten doorbrengen in een andere verblijfsruimte zonder televisie en eigen spullen en dat tijdens de controle zijn vloerkleden en WC-matjes zijn weggenomen.

De beroepscommissie leest de uitspraak van de beklagcommissie aldus dat klager niet ontvankelijk is verklaard in zijn klacht over de kamercontrole en dat zijn klacht over het verwijderen van de vloerkleden ongegrond is verklaard. De gronden van de uitspraak van de beklagcommissie moeten op dit punt worden aangevuld en het dictum moet worden aangepast.

De beroepscommissie is van oordeel dat het gedurende de kamercontrole tijdelijk insluiten van klager in een andere verblijfsruimte niet is aan te merken als een voor beklag vatbare beslissing. Dit is niet anders nu vanwege het tijdstip en de duur van de kamercontrole klager gedurende de nacht in deze ruimte heeft moeten verblijven. Gesteld noch gebleken is dat de tijdelijke ruimte waar klager verbleef, niet voldoet aan de voor een persoonlijke verblijfsruimte geldende eisen. Wat in beroep is aangevoerd kan daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

Wat betreft het verwijderen van de vloerkleden en de WC-matjes is van belang dat op grond van artikel 29, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) het hoofd van de instelling bevoegd is de persoonlijke verblijfsruimte van een verpleegde op de aanwezigheid van voorwerpen, die niet in zijn bezit mogen zijn, te onderzoeken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel en artikel 23, vijfde lid, Bvt kunnen voorwerpen die niet in het bezit mogen zijn van de verpleegde in beslag worden genomen. Gelet op het door het hoofd van de instelling gehanteerde brandveiligheidsbeleid kan het verwijderen van de kleden van klagers verblijfsruimte niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ook op dit punt ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Zij bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden en met wijziging van het dictum van die uitspraak voor wat betreft beklagonderdeel b (Me 2021-124) in die zin dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag voor zover hij klaagt over de plaatsing in een andere verblijfsruimte gedurende de kamercontrole en ongegrond voor zover hij klaagt over het verwijderen van de kleden van zijn verblijfsruimte.

Deze uitspraak is op 14 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven