Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7559/GA, 16 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7559/GA

Betreft              [klager]

Datum              16 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, waarvan twee dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee maanden, vanwege het weglopen uit de werkzaal, ingaande op 30 januari 2020.

De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 9 juli 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €37,50 (Ta 2020-54). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klagers raadsman mr. M.K. Bhadai in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager vermeldde in zijn klacht geen redenen en schreef dat de gronden nader zullen worden aangevoerd. Klager heeft dit nagelaten. Hij had de beschikking over de onderliggende stukken, nu deze op 31 januari 2020 schriftelijk aan hem zijn uitgereikt. Daarom is in eerste instantie namens de directeur geen inhoudelijke reactie gegeven. Pas ter zitting van 2 juli 2020 is namens klager aangevoerd dat hij vermoedelijk last kreeg van een acute stressaanval op 30 januari 2020, waardoor het voorval (onttrekken aan het toezicht) eigenlijk gezien zou moeten worden als een ziekmelding. Klager heeft dit echter geenszins kenbaar gemaakt op de werkzaal. Hij had kunnen aangeven dat hij zich niet goed voelde, maar heeft dit nagelaten. Klager is zonder iets te zeggen en zonder toestemming van de werkmeester vertrokken uit de werkzaal.

Ter zitting heeft klagers raadsman aangegeven dat een waarschuwing meer op zijn plaats zou zijn dan een disciplinaire straf. Klager is ten aanzien van de arbeid in de periode voorafgaand aan de disciplinaire straf echter al meermaals aangesproken en gewaarschuwd. Klager was op 10 januari 2020 te laat voor de arbeid. Op 13 januari 2020 is klager erop aangesproken dat hij zijn gezicht niet moest bedekken met een muts. Op 14 januari 2020 is klager hierop weer aangesproken en vervolgens is hij zonder toestemming teruggekomen van de arbeid. Klager is niet gesanctioneerd. Op 14 januari 2020 is het afdelingshoofd met klager in gesprek gegaan. Klager heeft toen aangegeven het moeilijk te hebben. Hij is echter in deze periode meermaals niet komen opdagen bij afspraken met de psycholoog. Op 20 januari 2020 heeft klager op de arbeid een medegedetineerde bedreigd. Klager is hierop aangesproken en gewaarschuwd, maar heeft geen rapport gekregen. Wel is hij op een andere werkzaal geplaatst. Op 29 januari 2020 is klager op de andere werkzaal begonnen.

De directeur heeft rapportages overgelegd. Daaruit blijkt dat er veel aandacht voor klager is geweest en er wel degelijk rekening werd gehouden met de psychische omstandigheden waarin klager verkeerde. De disciplinaire straf is redelijk en billijk en binnen de grenzen van de destijds geldende sanctiekaart opgelegd.

Standpunt van klager

Klager heeft het standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 51, eerste lid, in samenhang met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan de directeur een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor ten hoogste twee weken, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Volgens artikel 53, eerste lid, van de Pbw, kan een straf geheel of ten dele voorwaardelijk worden opgelegd. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie maanden.

Aan klager is op 30 januari 2020 een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen eigen cel, waarvan twee dagen voorwaardelijk. Uit het schriftelijk verslag blijkt dat klager op 30 januari 2020 is weggelopen uit de werkzaal. Hij had hiervoor geen toestemming van de werkmeester. De directeur heeft in beroep rapportages overgelegd waaruit blijkt dat klager ten aanzien van de arbeid meermaals is gewaarschuwd.

De beroepscommissie beschouwt het door klager zonder toestemming weglopen uit de werkzaal als onttrekking aan het toezicht. De beroepscommissie acht deze onttrekking aan het toezicht strafwaardig gedrag. Dat klager zoals gesteld acuut last kreeg van stress maakt niet dat hij geen toestemming hoefde te vragen om weg te gaan uit de werkzaal.

Het bepalen van de hoogte van een disciplinaire straf behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de directeur. Die straf dient de beklagrechter slechts marginaal te toetsen. Alleen daar waar kennelijk sprake is van een onredelijk strenge bestraffing dient de beklagrechter in te grijpen (vgl. RSJ 10 juni 2016, 16/0665/GA). In de destijds geldende sanctiekaart staat zeven dagen eigen cel op het onttrekken aan het toezicht. De directeur heeft de sanctiekaart gevolgd en daarbij de straf deels voorwaardelijk opgelegd. Bovendien is klager in de weken voorafgaand aan het opleggen van de disciplinaire straf al meermaals gewaarschuwd ten aanzien van de arbeid.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur tot oplegging van de disciplinaire straf niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, U.P. Burke en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven