Nummer R-20/7477/GA
Betreft [klager]
Datum 13 mei 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van vijf dagen, vanwege zijn gemoedstoestand en eigen veiligheid, ingaande op 31 januari 2019 om 15:15 uur en eindigend op 5 februari 2019 om 15:15 uur.
De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 30 juni 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €20,- (Ta-2019-46). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld, voor zover deze ziet op het beklagonderdeel dat betrekking heeft op het toegepaste cameratoezicht. Voor dit onderdeel is aan klager een tegemoetkoming toegekend van €10,-.
De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. G. Kloosterziel in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De directeur blijft bij zijn standpunt als verwoord in de beklagprocedure en voegt hieraan het volgende toe. Een wettelijke basis voor het opleggen van cameratoezicht bestond wel degelijk. Klager werkte niet mee aan de plaatsing op de afzonderingscel. Hij was niet benaderbaar, weigerde zich te ontkleden, wilde niet eten en drinken, plaste tegen de celdeur en weigerde mee te werken aan het medisch onderzoek. Voornoemde blijkt uit de overgelegde dagrapportage. Vanwege deze gedragingen kon er geen inschatting gemaakt worden van klagers medische situatie en zijn gemoedstoestand. De beslissing om cameratoezicht op te leggen is terecht noodzakelijk geacht en was niet onredelijk of onbillijk. Het advies van een gedragskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts kon niet worden afgewacht. Voordat de ordemaatregel was opgelegd, is klager bezocht door de medische dienst. Vervolgens is hij bijna dagelijks door de medische dienst bezocht.
Standpunt van klager
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt in beroep kenbaar te maken.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 24a, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet wint de directeur, voordat hij beslist tot het toepassen van cameratoezicht op een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, advies in van een gedragskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. Het is daarbij aan de gedragskundige of inrichtingsarts te adviseren of het cameratoezicht noodzakelijk is vanwege de psychische of lichamelijke toestand van de gedetineerde (vgl. RSJ 25 november 2019, R-19/3797/GA).
Hoewel uit de stukken blijkt dat klager regelmatig is bezocht door de medische dienst, blijkt niet dat door de directeur op enig moment concreet aan de inrichtingsarts is verzocht te adviseren over het cameratoezicht. Nu de beslissing niet in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften is genomen, acht de beroepscommissie – in overeenstemming met het oordeel van de beklagrechter – termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan dus naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde.
Deze uitspraak is op 13 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. B.M.L. Commelter, secretaris.
secretaris voorzitter