Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7452/GA, 13 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer           R-20/7452/GA           

Betreft               [Klager]

Datum              13 mei 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij wordt verplicht af te tekenen voor de arbeid vanwege zijn weigering naar de arbeidszaal te gaan door de coronacrisis, waardoor hem de kans op promotie naar het plusprogramma wordt belet.

De beklagrechter bij de PI Zwolle heeft op 23 juni 2020 het beklag gegrond verklaard en partijen opgedragen om in onderling overleg een passende compensatie toe te kennen (Z1-2020-353). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Er wordt op de arbeidszaal wel degelijk 1,5 meter afstand in acht gehouden en de tafels staan uit elkaar. Het personeel ziet hierop toe en attendeert de gedetineerden op het houden van 1,5 meter afstand. Klager kan hier zelf ook op toezien. Er wordt eenrichtingsverkeer met 1,5 meter toegepast wanneer de gedetineerden richting de arbeidszalen lopen. Bovendien is er binnen de PI Zwolle geen enkele gedetineerde waarbij het coronavirus is vastgesteld.

Klager heeft op 9 januari 2020 positief gescoord bij een urinecontrole en heeft daarnaast op 25 februari 2020 niet voldaan aan zijn arbeidsverplichtingen. Klager heeft toen onder valse voorwendselen de arbeid verlaten en heeft zich feitelijk onttrokken aan het toezicht. Klager is op 2 maart 2020 al teruggeplaatst in het basisregime, op grond van het ‘oranje’ gedrag van klager. Klager verbleef ten tijde van de werkweigering op 18 maart 2020 dus al in het basisregime. Het is pertinent onjuist dat klager is teruggeplaatst op grond van de werkweigering in verband met de coronacrisis.

Standpunt van klager

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep kenbaar te maken.

3. De beoordeling

De beroepscommissie is – anders dan de beklagrechter – van oordeel dat klagers beklag niet ziet op een terugplaatsing in het basisregime, maar op de omstandigheid dat klager zou worden gedwongen af te tekenen voor de arbeid omdat hij bang is het coronavirus op te lopen, met alle gevolgen van dien, en de promotie naar het plusprogramma daardoor wordt belet.

Uit de stukken komt naar voren dat klager omstreeks 19 maart 2020 heeft geweigerd aan de arbeid deel te nemen, omdat hij van mening was dat zijn gezondheid tijdens de arbeid in verband met de uitbraak van het coronavirus niet kon worden gewaarborgd en de door de minister-president aangekondigde maatregelen daar niet konden worden nageleefd. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat er destijds in de PI Zwolle tijdens de arbeid geen beschermingsmiddelen – zoals mondkapjes, handschoenen en desinfectiemiddel – werden aangeboden. Het werken in een afgesloten ruimte met meerdere mensen en zonder beschermingsmiddelen levert een risico van besmetting op. Klager behoort weliswaar – zo is onweersproken door de directeur aangevoerd – niet tot een risicogroep, maar mensen die niet tot een risicogroep behoren, hebben net zo veel kans om besmet te raken met het coronavirus als mensen die wel tot een risicogroep behoren. De ernst van de klachten verschilt per (besmet) persoon, maar het is een feit van algemene bekendheid dat het een potentieel levensbedreigend virus betreft. Het is de beroepscommissie onvoldoende gebleken dat de arbeid op de werkzaal met inachtneming van de toen geldende RIVM-maatregelen kon worden verricht, zodat de directeur klager, onder voormelde omstandigheden, niet kon verplichten tot het verrichten van arbeid op de werkzaal (vgl. RSJ 12 november 2020, R-20/6768/GA).

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden. De beklagrechter heeft partijen opgedragen om in onderling overleg een passende compensatie vast te stellen. De beroepscommissie beslist, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, dat klager een tegemoetkoming toekomt en zal deze vaststellen op €7,50.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

Deze uitspraak is op 13 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven