Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21917/TB, 21 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/21917/TB

 

Betreft [klager]

Datum 21 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 17 juni 2021 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

Klagers voormalige raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens verweerder […], gehoord op de digitale zitting van 8 december 2021.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met het besluit tot voortzetting van zijn plaatsing op de LFPZ-voorziening. Hij stelt voorop dat hij betwist geen bezwaren te hebben opgegeven op het hoorformulier en geen gronden te hebben aangeleverd. Op 23 juni 2021 heeft zijn voormalige raadsvrouw beroep ingesteld en daarbij de gronden van het beroep aangegeven. Het hoorformulier is verkeerd ingevuld, klager heeft namelijk geen bezwaar tegen het lage beveiligingsniveau, maar wel tegen de voortgezette plaatsing.

Klager heeft ruim vijftien jaar de LFPZ-status. Inmiddels voldoet hij niet meer aan de vier criteria van het beleidskader LFPZ. Er is geen sprake van hoog recidivegevaar. Het recidivegevaar wordt bij beëindiging ingeschat als hoog, maar klager vraagt geen beëindiging, enkel een kans op behandeling. Ook zijn de criteria beveiliging en toezicht niet meer aan de orde. Er is geen sprake van incidenten, klager is goed in contact, begeleidbaar, aanspreekbaar, hij werkt hard, houdt zich aan huisregels, is ouder en rustiger geworden en gebruikt geen drugs. Klager zit niet voor niets in een laag beveiligingsniveau binnen de LFPZ-voorziening en nu in beveiligingsniveau drie tijdens de proefplaatsing. Ook is geen sprake van het criterium dat alle behandelmogelijkheden zijn ondergaan. In het geval van klager zijn nieuwe behandelmogelijkheden wel degelijk mogelijk.

Het heeft te lang geduurd voordat klager ergens terecht kon voor een proefplaatsing. Inmiddels zit hij in de Van der Hoeven Kliniek voor een proefplaatsing en het gaat dermate goed dat zeer waarschijnlijk op 21 december 2021 zal worden besloten dat de LFPZ-status beëindigd kan worden en dat hij in de Van der Hoeven Kliniek kan blijven. Klager is hier blij mee, maar ziet hierin ook een bevestiging dat de Pompestichting hem al jaren verkeerd inschat en hem wegschrijft waardoor andere klinieken hem weigeren. Terwijl als hij eerder in een andere instelling een kans zou hebben gekregen zijn LFPZ-status al was opgeheven.

Al in 2010 schreef de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (hierna: LAP) dat een op verandering gerichte behandeling tot de mogelijkheden behoorde. In de periode daarna volgden vanaf 2014 jaarlijks pro justitia-rapportages, waarvan in de meeste werd geadviseerd tot een op verandering gerichte behandeling over te gaan. Dit heeft in 2017 tot een observatieplaatsing in de Van der Hoeven Kliniek geleid, waarbij geadviseerd werd om in de huidige LFPZ-voorziening te starten met het aanpakken van een aantal probleemgebieden. In 2018 adviseerden de pro justitia-rapporteurs wederom tot opheffing van de LFPZ-status. Daarop adviseerde de LAP in april 2018 wederom tot opheffing van de LFPZ-status en plaatsing in een behandelkliniek, mits er een passende vervolgplek beschikbaar zou zijn. Er werd in september 2018 een zorgconferentie georganiseerd. Omdat er geen instelling bereid gevonden werd klager op te nemen, heeft de LAP in de herbeoordeling van 1 februari 2019 geadviseerd tot verlenging van zijn LFPZ-status (omdat het feitelijk niet anders kon), maar ook om klager opnieuw in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te laten observeren om uit deze impasse te komen en stelde de voorwaarde dat begin 2020 een herbeoordeling van zijn status moest plaatsvinden. Van december 2019 tot februari 2020 verbleef klager acht weken in het PBC, dat op 27 maart 2020 adviseerde de LFPZ-status op te heffen en hem opnieuw een behandeling aan te bieden. Na het advies van het PBC volgde pas op 8 september 2020 en daarna op 3 november 2020 een zorgconferentie. Er is gezocht naar een instelling voor klager, maar alleen de Van der Hoeven Kliniek wilde hem opnemen en alleen op de longcare-afdeling in het kader van een proefplaatsing. Klager is op de wachtlijst geplaatst en de LFPZ-status werd, net als voorgaande jaren, slechts verlengd vanwege het feit dat er geen instelling beschikbaar was op dat moment. Verweerder heeft daarin geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Verweerder stelt zich bij herhaling op het standpunt dat er geen behandelmogelijkheden zijn omdat er geen bereidwillige of beschikbare instelling is. Terwijl verweerder ook voor de praktische uitvoering en in dit geval tot op heden de mislukking daarvan verantwoordelijk dient te worden gehouden. Klager is ter beschikking gesteld aan de Staat. De longstay-status is opgelegd door diezelfde Staat, namelijk door verweerder. Maar al jarenlang laat verweerder het afweten, omdat er geen instelling is voor klager. Volgens de standaardbedragen van de RSJ bedraagt de vergoeding voor opgelopen vertraging van zijn behandeling door plaatsing in de verkeerde instelling €650,- per maand. Klager verzoekt daarom het beroep gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen vanaf 17 juni 2021 tot aan de daadwerkelijke opheffing van de LFPZ-status.

 

Standpunt van verweerder

Gelet op het advies van de LAP van 10 juni 2021, de zorgconferenties van 8 september 2020 en 3 november 2020, het advies van de Pompestichting van 12 november 2020 om de LPFZ-status te verlengen en de conclusies van de psycholoog en psychiater van het PBC heeft verweerder op goede gronden besloten tot het voortzetten van de plaatsing in een LFPZ-voorziening. De problematiek van klager is nog onverminderd aanwezig en het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Ook worden er op dit moment geen andere mogelijkheden gezien voor eventuele uitstroom van klager. Er is geen sprake van het creëren van een impasse door verweerder. Na het advies van de LAP van 17 februari 2018 tot het opheffen van de longstay-status, hebben de betrokken partijen zich ingespannen een plek voor klager te vinden in een behandelsetting. Het bleek echter vanwege de complexe problematiek van klager niet mogelijk. Alle benaderde instellingen hebben klager afgewezen vanwege - kort gezegd - ontbrekende samenwerking en een negatieve en/of ontwrichtende invloed op het behandelklimaat. Tegen deze achtergrond heeft de LAP in het advies van 1 februari 2019 geadviseerd tot voortzetting van de LFPZ-indicatie met als voorwaarde een nieuwe herbeoordeling na een jaar. Daarbij heeft de LAP geadviseerd om klager gedurende de voortzetting te laten onderzoeken door de deskundigen van het PBC. Aan dit advies is gehoor gegeven. Klager heeft van december 2019 tot en met februari 2020 verbleven in het PBC. De rapporteurs van het PBC concluderen in hun rapport van 27 maart 2020 tot opheffing van de LFPZ-status, zodat kan worden overgegaan tot de inzet van de in het rapport beschreven behandeling. Naar aanleiding van dit rapport heeft op 8 september 2020 een zorgconferentie plaatsgevonden om te bespreken of, en zo ja, op welke wijze het advies van het PBC kan worden uitgevoerd. Naar aanleiding van deze zorgconferentie is onderzocht in hoeverre er behandelmogelijkheden zijn voor klager in de Van der Hoeven Kliniek en heeft er vervolgoverleg met deze instelling plaatsgevonden. De Van der Hoeven Kliniek stond alleen open voor een proefplaatsing en daarvoor is klager op een wachtlijst geplaatst. Toen duidelijk werd dat de observatieplaatsing nog enige tijd op zich zou laten wachten, is door de betrokken partijen onderzocht of het advies van het PBC ook in een andere instelling zou kunnen worden uitgevoerd. De Van Mesdag en de Oostvaarderskliniek hebben daarop aangegeven het aangewezen te achten de observatieplaatsing in de Van der Hoeven Kliniek te laten plaatsvinden vanwege de reeds gedane investeringen. Ook wordt de Van der Hoeven Kliniek wat betreft locatie en omgeving als het meest passend gezien. Door verweerder en de overige betrokken partijen is steeds alles in het werk gesteld om uitvoering te kunnen geven aan de adviezen van de LAP en het PBC. Dat dit een langdurig traject is geweest komt door de complexe problematiek en wachtlijsten. Inmiddels verblijft klager op de longcare-afdeling de Pelmolen van de Van der Hoeven Kliniek en is er voorbereidend werk getroffen voor een eventuele opheffing van de LFPZ-status in afwachting van de evaluatie op 21 december 2021.

 

3. De beoordeling

Klager is bij beslissing van 20 februari 2006 in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting geplaatst. Bij beslissing van de rechtbank Gelderland van 28 mei 2021 is de termijn van klagers tbs verlengd met twee jaren. Hij verblijft momenteel in het kader van een proefplaatsing in de Van der Hoeven Kliniek. 

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

Eerdere beroepen tegen voortzetting van de plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening zijn bij uitspraken van de beroepscommissie ongegrond verklaard, laatstelijk bij uitspraak van 25 september 2019 (R 19/3099/TB).

Op 27 maart 2020 heeft het PBC Pro Justitia-rapportage uitgebracht, die inhoudt dat geadviseerd wordt om de longstay-status op te heffen, zodat kan worden overgegaan tot de in het rapport beschreven behandeling. Daarbij is de kanttekening geplaatst dat de nodige behandeling, vanwege de dynamiek die van klager uit gaat, geen eenvoudige zaak is. Op 8 september 2020 en 3 november 2020 zijn zorgconferenties georganiseerd om de (on)mogelijkheden van door- en uitstroom van klager te onderzoeken. Hieruit is gevolgd dat klager is aangemeld bij de Van der Hoeven Kliniek voor een proefplaatsing. Het hoofd van de Pompestichting heeft op 12 november 2020 geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren, in afwachting van een mogelijkheid tot plaatsing van klager in een instelling waar de door het PBC geadviseerde behandeling geboden kan worden. Vervolgens heeft de LAP op 10 juni 2021 geconcludeerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling op dat moment niet zinvol was, bij gebrek aan een concrete mogelijkheid voor een uitstroomtraject van klager naar een GGZ voorziening of een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden. De LAP heeft geadviseerd eerst de resultaten van de observatieplaatsing in de Van der Hoeven Kliniek af te wachten om dan te kunnen beoordelen of daar de benodigde behandeling en aanpak geboden kunnen worden en of klager zich hieraan weet te committeren. In afwachting hiervan heeft de LAP geadviseerd de LFPZ-status (vooralsnog) te verlengen. De LAP heeft het individuele beveiligingsniveau als laag geschat.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie begrijpt dat de lange duur van het moeten wachten op de observatieplaatsing zeer vervelend en frustrerend voor klager is (geweest), maar vindt dat dit verweerder niet kan worden verweten. Er is geen sprake van een door verweerder gecreëerde impasse. Verweerder is immers voor het nemen van een plaatsingsbeslissing afhankelijk van de beschikbaarheid van een voor klager passende vervolgvoorziening en afdeling. Deze is na lang zoeken uiteindelijk gevonden in de longcare-voorziening van de Van der Hoeven Kliniek waar klager niet meteen kon worden geplaatst omdat daarvoor een wachtlijst bestond. De realiteit van het zoeken en vinden van een geschikte vervolgsetting is weerbarstig gebleken en daarbij hebben klagers specifieke problematiek en langdurige voorgeschiedenis binnen de TBS en LFPZ mede een rol gespeeld. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 21 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven