Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25361/SGA, 21 januari 2022, schorsing
Uitspraakdatum:21-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/25361/SGA           

 

Betreft [Verzoeker]

Datum 21 januari 2022

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur) heeft op 23 december 2021 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk nog onbekend). Voorts heeft de voorzitter nadere inlichtingen ingewonnen bij de directeur, die naar verzoeker zijn gestuurd en aan het dossier zijn toegevoegd.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker stelt op 17 januari 2022 op de hoogte te zijn gekomen van de degradatiebeslissing van 23 december 2021. Op de beslissing staat dat die is uitgereikt op 23 december 2021 om 16:00 uur. Verzoeker betwist dit aangezien hij 23 december 2021 op de arbeid was en toen is deze beslissing niet aan hem uitgereikt. Volgens verzoeker is hij pas op 17 januari 2022 om 11:30 daadwerkelijk gedegradeerd.

Namens de directeur is desgevraagd aangegeven dat op dit moment niet is na te gaan of de beslissing op 23 december 2021 om 16:00 uur is uitgereikt. Verzoekers afdeling was niet op de hoogte van verzoekers degradatie, waardoor de degradatie feitelijk pas op 17 januari 2022 ten uitvoer is gelegd. De oorzaak hiervan is gelegen in de corona-uitbraak destijds binnen de inrichting en binnen de afdeling van verzoeker, met bijkomende administratie als gevolg.

Ontvankelijkheid

De voorzitter overweegt hieromtrent als volgt. Nu op dit moment niet met zekerheid kan worden vastgesteld wanneer de beslissing aan verzoeker is uitgereikt, zal de voorzitter uitgaan van de datum waarop de degradatie feitelijk ten uitvoer is gelegd aangezien verzoeker in ieder geval op dat moment op de hoogte is gekomen van de degradatiebeslissing. Verzoeker kan dan ook, voorlopig oordelend, worden ontvangen in zijn verzoek. De voorzitter zal het verzoek om die reden inhoudelijk behandelen.

Inhoudelijk

Uit de bestreden beslissing van 23 december 2021 blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is onder andere benoemd dat verzoeker op advies van zijn raadsman (de voorzitter leest raadsvrouw) niet wil meewerken aan de gestelde interventies van de reclassering. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur is naar voren gekomen dat verzoeker heeft meegewerkt aan het opstellen van het detentie- en re-integratieplan van de reclassering, maar dat verzoeker niet wil starten met de interventies die daaruit zijn voortgekomen. De ontkennende houding van verzoeker wordt daarbij als een beperkende factor gezien. De voorzitter overweegt dat verzoeker heeft aangegeven wel degelijk aan de interventies mee te willen werken, maar dat hij dit op advies van zijn raadsvrouw pas na de behandeling van zijn zaak in hoger beroep wil doen en dat dit ook zo is afgesproken met zijn reclasseringsmedewerkster. Verzoeker is nog niet onherroepelijk veroordeeld en uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de directeur rekening dient te houden met de positie van de gedetineerde als verdachte in zijn strafproces. Uit de bestreden beslissing volgt niet dat de directeur hier rekening mee heeft gehouden dan wel dat hij dit heeft betrokken in zijn belangenafweging. Dit klemt te meer nu de ontkennende houding van verzoeker de enige reden lijkt te zijn dat verzoeker onvoldoende verantwoordelijkheid zou nemen voor zijn re-integratie en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de beslissing van de directeur dan ook onvoldoende gemotiveerd. De voorzitter zal het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 21 januari 2022 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven