Onderwerp: Bezoek-historie

21/21068/GA, 17 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

 

Nummer          21/21068/GA

    

Betreft [Klager]

Datum 17 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering om hem gedurende een periode van drie maanden geprivilegieerd (ongecontroleerd) contact met mr. […] – klagers neef – te laten hebben.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 19 april 2021 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/002071). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Vught, bijgestaan door de landsadvocaat, gehoord op de digitale zitting van 9 september 2021.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing van de directeur is gebaseerd op rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 3 en 7 december 2020. In deze rapporten is beschreven dat het GRIP informatie heeft ontvangen waaruit zou volgen dat mr. […] misbruik zou hebben gemaakt van een bij de Nederlandse orde van advocaten geregistreerde (geheimhouders)telefoon door telefonisch contact te hebben met een destijds gedetineerd familielid, terwijl geen sprake zou zijn van een advocaat-cliënt-relatie. De deken van de orde van advocaten te Gelderland heeft in een bericht van 4 maart 2021 echter geconcludeerd dat na zorgvuldig onderzoek is gebleken dat geen sprake is van misbruik van de (geheimhouders)telefoon door mr. […]. Gelet daarop heeft nooit de vereiste noodzaak (als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)) bestaan om het bezoek van mr. […] als advocaat aan klager te weigeren.

De beklagrechter heeft bij de inhoudelijke behandeling van de klacht verzocht om toezending van het resultaat van het onderzoek van de deken, dat destijds nog niet was afgerond, maar heeft de klacht na toezending daarvan ex tunc beoordeeld. Dit bevreemdt klager. De beklagrechter had de klacht, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek door de deken, ex nunc moeten toetsen. Verzocht wordt dan ook om de bestreden beslissing in beroep (alsnog) ex nunc te beoordelen – zoals de beroepscommissie ook deed in bijvoorbeeld

RSJ 7 juli 2021, 21/19525/GB – en bij een gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming aan klager toe te kennen.

Voor zover de directeur er bij het nemen van de bestreden beslissing rekening mee heeft gehouden dat mr. […] klager niet in zijn hoedanigheid als advocaat zou willen bezoeken, maar deze hoedanigheid zou willen aanwenden om ongecontroleerd contact met hem te verkrijgen of het ongecontroleerde contact op ongeoorloofde wijze zou willen benutten, geldt dat sprake is van een rechtsbijstandsverlener in de zin van de Pbw, ten aanzien van wie sprake is van een geprivilegieerde positie. Men dient ervan uit te kunnen gaan dat geprivilegieerde personen als bedoeld in artikel 37 van de Pbw geen misbruik maken van wettelijke privileges. Indien de directeur meent dat daarvan wel sprake is, dient dat concreet te worden onderbouwd en kan niet worden volstaan met een enkele GRIP-mededeling. Bovendien verblijft klager niet in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in verband met voortgezet crimineel handelen en wordt ook in de gronden waarop het verblijf van klager in de EBI is gebaseerd, geen reden of onderbouwing gevonden voor een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw.    

 

Standpunt van de directeur

De beklagrechter heeft de bestreden beslissing terecht ex tunc getoetst en ook de beroepscommissie dient ex tunc te toetsen. Dit sluit aan bij vaste rechtspraak van de beroepscommissie (bijvoorbeeld RSJ 23 oktober 2018, R-589, RSJ 24 januari 2020,

R-19/4014/GA, en RSJ 29 september 2020, R-19/5197/GA). Van een toetsing ex nunc kan alleen sprake zijn als het gaat om een beslissing die nog voortduurt, waarbij de ex nunc beoordeling enkel betrekking heeft op de rechtsgevolgen voor de toekomst. Een dergelijke situatie die nog voortduurt of nog actueel is doet zich in het onderhavige geval niet voor. De vraag die voorligt is of de beslissing van de directeur onredelijk of onbillijk was. Dat kan enkel worden beoordeeld aan de hand van de informatie die ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing beschikbaar was. De directeur kan immers redelijkerwijs geen toekomstige informatie bij zijn beslissing betrekken. De directeur heeft op basis van nieuwe informatie een nieuwe beslissing genomen en mr. […] alsnog toegang tot klager verleend, zodat de weigering niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk was. Er bestaat dan ook geen ruimte voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

De beslissing om mr. […] tussen december 2020 en maart 2021 de toegang tot klager te ontzeggen was niet onredelijk of onbillijk. Aan die beslissing lag actuele GRIP-informatie ten grondslag waaruit kon worden opgemaakt dat er concrete signalen waren dat mr. […] zijn hoedanigheid als rechtsbijstandsverlener meermaals zou hebben misbruikt om ongecontroleerd contact te onderhouden met een (ander) destijds gedetineerd familielid, die vastzat op verdenking van betrokkenheid bij de moord op de advocaat van de kroongetuige in het [proces]. Deze informatie was op dat moment in onderzoek bij de deken van de orde van advocaten in Oost-Nederland. Er bestond een ernstig risico dat mr. […] klager niet wenste te bezoeken in zijn hoedanigheid als advocaat, maar deze hoedanigheid wilde aanwenden om ongecontroleerd contact met klager te krijgen. Daarmee zou voor klager de mogelijkheid ontstaan om ongecontroleerd contact met de buitenwereld te hebben, terwijl het voorkomen daarvan een essentieel onderdeel is van het regime van de EBI waar klager verblijft. De situatie dat hij via mr. […] – over wiens status als rechtsbijstandsverlener, gelet op het lopende dekenonderzoek, gerede twijfel gerechtvaardigd was – ongecontroleerd contact met de buitenwereld zou kunnen krijgen, zou dan ook een groot veiligheidsrisico opleveren en het extra beveiligde karakter van de EBI illusoir maken. De weigering om  mr. […] toegang tot klager te verlenen was dan ook noodzakelijk ter bescherming van de openbare orde en de nationale veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten.

Klager miskent dat uit de GRIP-rapporten kon worden opgemaakt dat sprake was van actuele, betrouwbare en concrete informatie die een dekenonderzoek rechtvaardigde. Het was noodzakelijk om mr. […] hangende dat onderzoek de toegang tot klager te ontzeggen. Het feit dat de deken uiteindelijk niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is geweest van misbruik van de geprivilegieerde positie maakt dat – gelet op de toetsing ex tunc – niet anders. Artikel 36, vierde lid, van de Pbw is niet beperkt tot gedetineerden die vanwege aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen in de EBI zijn gedetineerd en het kan, ook los van de plaatsingsgrond, noodzakelijk zijn om de toegang te weigeren ter voorkoming van strafbare feiten. Het contact van klager met de buitenwereld dient zoveel mogelijk te worden beperkt of onder toezicht plaats te vinden.     

 

3. De beoordeling

Vaststaat dat de directeur mr. […] voor een periode van drie maanden als geprivilegieerd bezoeker de toegang tot klager heeft ontzegd, omdat er op dat moment een onderzoek door de deken van de orde van advocaten in Oost-Nederland gaande was naar mogelijk misbruik van een (geheimhouders)telefoon om ongecontroleerd contact te kunnen onderhouden met een (ander) destijds gedetineerd familielid door mr. […]. Toen uit dit onderzoek niet kon worden geconcludeerd dat dit daadwerkelijk het geval is, is mr. […] alsnog geprivilegieerde toegang tot klager verleend.

Toetsing ex tunc of ex nunc

De eerste vraag die voorligt is of de beroepscommissie de bestreden beslissing om mr. […] de toegang tot klager te ontzeggen, ex tunc – aan de hand van feiten en omstandigheden zoals die ten tijde van de bestreden beslissing bestonden – of ex nunc – aan de hand van feiten en omstandigheden zoals die ten tijde van de behandeling van het onderhavige beroep bestonden – dient te beoordelen.

De beroepscommissie stelt voorop dat zij in zaken als de onderhavige waarin een beslissing van de directeur van de inrichting centraal staat, deze beslissing normaliter ex tunc beoordeelt. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van voormeld uitgangspunt en zal beoordelen of de directeur, op basis van de feiten en omstandigheden zoals die ten tijde van de bestreden beslissing bestonden, in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen.  

 

Bevoegdheid directeur

De volgende vraag die de beroepscommissie dient te beantwoorden is of de directeur bevoegd is om geprivilegieerde personen en instanties als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw – waaronder de rechtsbijstandsverlener – de toegang tot de gedetineerde te ontzeggen.

Het bepaalde in artikel 38, derde lid, van de Pbw – kort gezegd: de directeur kan de toelating tot de gedetineerde van (een) bepaald(e) persoon of personen weigeren indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw – ziet – anders dan de beklagrechter heeft overwogen – op reguliere bezoekers, niet zijnde geprivilegieerde personen of instanties als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw.

In artikel 38, zevende lid, van de Pbw (oud) is ten aanzien van deze geprivilegieerde personen en instanties het volgende bepaald:

“De in artikel 37, eerste lid, onder g en h genoemde personen en instanties hebben te allen tijde toegang tot de gedetineerde. De overige in dat lid genoemde personen en instanties [onder wie de rechtsbijstandsverlener] hebben toegang tot de gedetineerde op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen. Tijdens dit bezoek kunnen zij zich vrijelijk met de gedetineerde onderhouden, behoudens ingeval de directeur, na overleg met de desbetreffende bezoeker, van mening is dat van de gedetineerde een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. (…).”

De beroepscommissie stelt vast dat de Pbw de mogelijkheid voor de directeur om geprivilegieerde personen of instanties de toegang tot de gedetineerde te ontzeggen op zichzelf niet kent en/of biedt. Daartegenover staat dat als algemeen uitgangspunt van de Pbw heeft te gelden dat de directeur – bij wie op grond van artikel 3, derde lid, van de Pbw het beheer van een inrichting of afdeling berust – verantwoordelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Zo is in de toelichting op artikel 38, zevende lid, van de Pbw met betrekking tot het toezicht dat op het bezoek met geprivilegieerde personen of instanties als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, kan worden uitgeoefend, het volgende bepaald:

“(…) De directeur kan met het oog op de bescherming van de persoonlijke veiligheid van de bezoeker bepalen dat bij het bezoek toezicht aanwezig is. (…) Dit toezicht wordt gelegitimeerd door de verantwoordelijkheid die de directeur heeft voor de veiligheid van ieder die in zijn inrichting uit welke hoofde dan ook aanwezig is.”     

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur uit hoofde van zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting (daaronder begrepen de veiligheid van ieder die in zijn inrichting uit welke hoofde dan ook aanwezig is) en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, bevoegd moet worden geacht om in (zeer uitzonderlijke) situaties waarin dit knelt met deze verantwoordelijkheid, geprivilegieerde personen of instanties als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw de (geprivilegieerde) toegang tot een gedetineerde te ontzeggen.

In het onderhavige geval zijn uit informatie van het GRIP van 3 en 7 december 2020 concrete aanwijzingen naar voren gekomen dat mr. […] in de periode tussen 19 maart 2020 en  6 mei 2020 zijn geprivilegieerde positie zeventien keer zou hebben misbruikt door met zijn geheimhouderstelefoon contact op te nemen met een (ander) destijds gedetineerd familielid dat op dat moment als verdachte was aangemerkt in het proces inzake de moord op de advocaat van de kroongetuige in het [proces], terwijl klager (een van) de hoofdverdachte(n) is in het [proces]. Op die manier zou (ten onrechte) ongecontroleerd contact tussen mr. […] en dit familielid tot stand zijn gekomen. De deken van de orde van advocaten in Oost-Nederland is naar aanleiding van deze informatie een onderzoek naar mr. […] gestart, dat ten tijde van de bestreden beslissing nog niet was afgerond. Deze omstandigheid in combinatie met het feit dat klager in de EBI verbleef en verblijft, waar al zijn contacten met de buitenwereld – geprivilegieerde contacten uitgezonderd – worden gescreend en gecontroleerd, maakt dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen om het geprivilegieerde (ongecontroleerde) contact tussen mr. […] en klager hangende het dekenonderzoek naar mr. […] niet toe te staan en zodoende om mr. […] gedurende die periode de toegang tot klager te ontzeggen.   

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen, met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 17 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door

Y.L.F. Schuren, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven