Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0036/GV, 6 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/36/GV

betreft: [klager] datum: 6 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P. Scholte, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 december 2007 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager zit aan het einde van zijn detentie en wil zich kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de
maatschappij. Tevens wil hij graag op bezoek bij zijn moeder die vanwege haar ernstige medische toestand is opgenomen in het ziekenhuis. Klager verwijst naar de medische verklaring. Klager vindt het onredelijk en onbegrijpelijk dat zijn verzoek is
afgewezen op grond van vrees voor onttrekking aan zijn detentie. Klager heeft zich in 2001 geruime tijd aan zijn detentie onttrokken. Onvoldoende acht wordt geslagen op het feit dat deze onttrekking reeds lange tijd geleden heeft plaatsgevonden. Het
feit dat klager nog maar enkele maanden heeft te gaan, maakt het redelijk hem verlof te verlenen en onwaarschijnlijk dat hij het risico zal nemen zich aan zijn detentie te onttrekken. Uit gesprekken met de selectiefunctionaris bleek dat de
aanvankelijke
huiverigheid van de Staatssecretaris het verlof te verlenen uitsluitend gebaseerd was op de vermeende vermelding van klager op een EU terroristenlijst. Nu de onjuistheid van dit gerucht van de zijde van het openbaar ministerie is bevestigd voorafgaande
aan de beslissing, is het teleurstellend en onbegrijpelijk dat het verzoek toch is afgewezen. Klager beschikt over de Nederlandse nationaliteit en heeft een verlofadres in Nederland. Bovendien heeft klager zich bereid verklaard zich te houden aan
eventueel te stellen voorwaarden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Staatssecretaris verwijst naar de eerdere beroepszaak van klager (07/3083/GV). Klager is na een schorsing van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet teruggekeerd
naar de inrichting en heeft zich vijf jaar aan de detentie onttrokken. Hij reisde in die periode op een vals paspoort. Op 17 maart 2006 is klager gearresteerd en vervolgens opnieuw gedetineerd. Klager staat nog steeds op de VN arrestatielijst. Hij is
op
15 januari 2008 gelicht voor verhoor op het politiebureau. Het transport heeft plaatsgevonden met extra beveiligd vervoer (BOT transport).
Intussen is er contact geweest tussen het OM en de politiediensten en het Ministerie over de identiteit van klager. Dit contact betrof de vraag of klager en de heer [A] een en dezelfde persoon zijn. Een bevestigend antwoord op deze vraag brengt mee dat
op klager internationale sancties van toepassing zijn, waaronder een bevriezing van tegoeden. De Staatssecretaris verwijst naar resolutie 1532 (2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, Verordening (EG) 872/2004 (PbEG L 162) en de
Sanctieregeling Liberia 2004 (Stcrt 2004, nr 131).
Wat betreft de identiteit van de verdachten is duidelijk geworden dat bij het VN Panel of experts on Liberia de namen van klager en [A] is samenhang worden genoemd. De Staatssecretaris verwijst naar de rapportage van dit comité van 15 december 2006 (S
2006/976).
Nadien is nogmaals gesproken met het OM over de gevolgen die voor klager aan een plaatsing op de sanctielijst zijn verbonden. Men blijft bij de eerder gegeven adviezen, onder geen beding verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van gevangenis Zuyderbos heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening, omdat gevaar voor ontvluchting nog
aanwezig is en in het licht van een nieuwe strafzaak en een ontnemingsvordering. De officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam adviseert negatief omtrent de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens heling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 10 juli 2008. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 28 dagen gijzeling op grond van de
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de stukken komt naar voren dat klager voor een periode van vijf jaar zich aan zijn detentie heeft onttrokken en gedurende deze periode met vervalste identiteitsdocumenten heeft gereisd. Verder komt naar voren dat klager, al dan niet onder een
andere
naam ([A]), vermeld staat op de sanctielijst van de Verenigde Naties (inzake Liberia). De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers
verlofaanvraag rechtvaardigen. Alhoewel kennelijk nog onduidelijk is of klager zal worden gearresteerd in verband met het VN-tribunaal (van Liberia) – dit blijkt uit het advies van de officier van de justitie – kan naar het oordeel van de
beroepscommissie hieruit wel een verhoogd vluchtgevaar worden afgeleid, temeer nu is gebleken dat klager in staat is in het bezit te komen van vervalste reisdocumenten. Het belang van een ongestoorde voortzetting van de tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf dient in dit geval te prevaleren boven het belang van klager zich voor te kunnen bereiden op een terugkeer in de samenleving. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en
gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 februari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven