Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2984/GM, 4 januari 2008, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2984/GM

betreft: [klager] datum: 4 januari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuw Vosseveld te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 november 2006 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 augustus 2007, gehouden in de p.i. Nieuw Vosseveld te Vught, is [...], tandarts bij voornoemde p.i. gehoord.

Klager, die ten tijde van de behandeling van het beroep in de locatie De Geerhorst te Sittard verbleef en niet mag worden vervoerd, is op 25 juli 2007 door een lid van de Raad gehoord. Van dat horen is verslag opgemaakt. Een kopie van dat verslag is
ter
kennisneming gezonden aan klager, diens raadsvrouw mr. A. Ghonedale en de inrichtingstandarts gezonden.
Klagers raadsvrouw, is niet ter zitting van de beroepscommissie verschenen. Zij is in de gelegenheid gesteld een nadere schriftelijke toelichting te geven op het beroep. Die toelichting is op 10 september 2007 bij de Raad ontvangen en ter kennisneming
gezonden aan de inrichtingstandarts.
Op 25 september 2007 is bij de Raad, door tussenkomst van klagers raadsvrouw, een röntgenfoto van klagers gebit ontvangen, deze is vervolgens ter beoordeling doorgezonden aan het tandarts-lid van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur van 12 oktober 2006, betreft het onthouden van tandheelkundige zorg door klager niet op te roepen voor behandelingen bij de tandarts en/of hem niet te verwijzen
naar de kaakchirurg.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Door klager is aangevoerd hetgeen is opgenomen in het verslag van horen van 25 juli 2007. Een kopie van dat verslag is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegd en herhaald.
Namens klager is door de raadsvrouwe schriftelijk nog het volgende – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht.
Klager heeft ernstige gebitsproblemen. Die klachten zijn – zoals ook kan blijken uit de informatie van de kaakchirurg en het verslag van horen van klager – sinds februari 2006 niet afgenomen. Dat maakt dat de behandeling door de inrichtingstandarts
gebrekkig en onvoldoende moet worden genoemd. Zijn gebitsklachten zijn onvoldoende serieus genomen. Volgens klager gebeurde dit omdat een eventuele behandeling voor de inrichting te duur werd geacht. Door geen adequate behandeling te bieden zijn
klagers
klachten verergerd. Hij is van mening dat zijn klachten niet serieus worden genomen. Zo werden hem voor zijn tandheelkundige klachten bijvoorbeeld antidepressiva voorgeschreven in plaats van deze te behandelen. Klager wil dat zijn beroep gegrond wordt
verklaard en dat hem een tegemoetkoming in medische vorm zal worden toegekend. Daarnaast verzoekt klager ook om een financiële tegemoetkoming.

De tandarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
De tandarts heeft klager al enige tijd niet meer gezien. De partiële prothese die klager draagt is niet door de tandarts verstrekt. De tandarts heeft klager behandeld tussen 12 december 2005 en 9 mei 2006 en zag hem toen wekelijks. Daarbij is er vaker
discussie geweest over de wijze van behandeling. De tandarts heeft bij klager alle verrichtingen gedaan die enigszins mogelijk waren. Omdat klager niet meer door deze tandarts behandeld wenste te worden, is met hem gesproken over behandeling door de
andere in de inrichting werkzaam zijnde tandarts. Klagers gebit is overigens bij binnenkomst in de inrichting uitgebreid gerestaureerd. Klager kwam op de tandarts als dwingende persoonlijkheid over. Dat maakt het maken van een behandelplan extra
moeilijk. Op zich staat wel vast dat klager kaakproblemen heeft. De door hem geuite klachten komen echter niet overeen met de feitelijke staat van zijn gebit. Klager is tijdens zijn verblijf in Nieuw Vosseveld uitgebreid behandeld. Helaas kunnen
tijdens
detentie niet alle verrichtingen worden gedaan. De tandarts is van mening dat de tandartsenzorg in de inrichtingen verbetering behoeft. Daarvoor is men echter afhankelijk van de voorzieningen die het ministerie van justitie toestaat.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat het – door een samenstel van omstandigheden – onwenselijk lang heeft geduurd alvorens zij een beslissing heeft kunnen nemen. Dat tijdsverloop is evenwel geen reden om tot een gegrondverklaring van het beroep te
komen.

De beroepscommissie stelt voorts voorop dat zij slechts kan beslissen op de klacht zoals vermeld in het verzoek aan de tandheelkundig adviseur d.d. 12 oktober 2006. Klachten omtrent de medische behandeling na die datum kunnen daarom – voor zover deze
niet een rechtstreeks gevolg zijn van eerder onvoldoende zorgvuldig geacht handelen van de inrichtingstandarts – geen rol spelen bij de beoordeling van dit beroep.

De klacht, zoals omschreven in het bemiddelingsverzoek, luidt – kortweg – dat klager niet meer wordt opgeroepen voor behandeling bij de tandarts. Uit de inlichtingen van de tandarts, uit hetgeen door het tandarts-lid van de Raad is geconstateerd bij
een
visueel onderzoek van klagers gebit op 25 juli 2007, uit hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht en uit hetgeen de inrichtingstandarts komt naar voren dat te toestand van klagers gebit zodanig is, dat aannemelijk moet worden geacht dat hij
daarvan klachten ondervindt. De vraag is evenwel of die klachten, die kennelijk nog steeds bestaan, kunnen worden toegeschreven aan onvoldoende zorgvuldig handelen van de inrichtingstandarts. Dat onvoldoende zorgvuldig handelen zou dan, gelet op de
aard
van het verzoek om bemiddeling, met name moeten bestaan uit het niet willen behandelen van klager. De beroepscommissie acht dat laatste niet aannemelijk geworden. Met name uit het door de tandarts overgelegde uittreksel uit het zogenaamde “Microhis”,
zijnde een verzamelstaat van medische gegevens van klager, komt naar voren dat klager in de periode van 27 januari 2006 tot en met 12 oktober 2006 met vaste regelmaat door de tandarts is gezien en dat hij daarbij is behandeld voor zijn kaak- en
gebitsklachten. Ook is hij door de tandarts voor zijn klachten verwezen naar de kaakchirurg. De beroepscommissie betreurt het dat klagers kaak- en gebitsklachten kennelijk nog steeds bestaan maar dit kan – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – niet
worden verweten aan het handelen van de inrichtingstandarts.

Het voorgaande, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat het handelen van de tandarts, zeker gelet op de beperkte mogelijkheden voor een inrichtingstandarts om klachten als die van klager te behandelen, niet kan worden
aangemerkt
als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, P. Hanedoes, tandarts, en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 januari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven