Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22974/GV, 21 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22974/GV           

 

Betreft [klager]

Datum 21 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 augustus 2021 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit een schrijven van 13 september 2021 van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) blijkt dat namens klager een betalingsregeling is getroffen voor de duur van twaalf maanden, voor de afbetaling van een openstaande schadevergoedingsmaatregel. Klagers casemanager heeft in de inrichting meerdere malen verzocht om een dergelijke regeling te treffen. In verband met de samenloop van regelingen wilde het CJIB daar destijds niet aan meewerken. Nu is deze betalingsregeling wel getroffen. Ook dit aspect van klagers veroordeling is daarmee afgehandeld en klager neemt daarmee zijn verantwoordelijkheid.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en geeft het advies van het Openbaar Ministerie (OM) van 17 augustus 2021 en het advies van de vrijhedencommissie van 27 augustus 2021 weer. Verweerder sluit zich aan bij de door hen uitgebrachte negatieve adviezen. Het is onwaarschijnlijk dat klager de opgelegde schadevergoedingsmaatregel zal betalen zodra hij in Turkije is. Het belang van de nabestaanden dient te prevaleren boven het persoonlijke belang van klager. Dat klager inmiddels een betalingsregeling heeft getroffen maakt dit niet anders. Klager had dit immers veel eerder kunnen doen en het is van belang dat het gehele bedrag dan wel een aanzienlijk deel van het bedrag wordt betaald voordat een eventueel nieuw verzoek tot strafonderbreking tot een positieve beslissing zal kunnen leiden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 22 maart 2013 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar en twee maanden met aftrek, wegens doodslag en gekwalificeerde diefstal. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van tien dagen te ondergaan en aansluitend de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 21 dagen. Klager dient tevens in het kader van de Wet Terwee 27 dagen vervangende hechtenis te ondergaan in verband met een schadevergoedingsmaatregel van (inclusief verhoging) €2.128,44. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 15 mei 2025. De eerst mogelijke datum voor strafonderbreking was op 26 april 2021.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste twee derde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

De beroepscommissie stelt vast dat klager een betalingsverplichting heeft ter zake een opgelegde schadevergoedingsmaatregel van (inclusief verhoging) €2.128,44. Klager heeft inmiddels een betalingsregeling getroffen met het CJIB. Klager dient €64,50 per maand te betalen, waarbij de eerste termijn op 13 oktober 2021 moest zijn betaald, zo begrijpt de beroepscommissie. Met het oog op de nog openstaande schadevergoedingsmaatregel heeft het OM negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking. Het OM kan pas instemmen met de gevraagde strafonderbreking indien klager de opgelegde schadevergoeding (voor een aanzienlijk deel) heeft betaald, dan wel de vervangende hechtenis heeft uitgezeten. Indien klager uitgezet wordt is het immers lastiger, zo niet onmogelijk, om de vordering nog te innen, of de vervangende hechtenis te executeren, zodra klager niet (meer) aan zijn betalingsverplichting voldoet. Klager mag niet in een andere of betere positie komen dan Nederlandse veroordeelden die een schadevergoeding moeten betalen.

Ook de vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot strafonderbreking. Klager is nalatig geweest in het overgaan tot betaling en het is aan hem zelf te wijten dat, nu hij in aanmerking komt voor strafonderbreking, nog sprake is van een openstaande schadevergoedingsmaatregel. Daarbij is het niet aannemelijk dat klager tot betaling over zal gaan wanneer aan hem strafonderbreking wordt verleend.

Een schadevergoedingsmaatregel houdt betaling aan de Staat in ten behoeve van slachtoffers en/of nabestaanden. Het gegeven dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen, kan op zichzelf aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan. Daarbij dient een balans te bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort.

De beroepscommissie is van oordeel dat, ondanks dat sprake is van een relatief lage betalingsverplichting, de omstandigheid dat is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing nog niet met betaling daarvan is gestart, ook in relatie tot de mate waarin klagers gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort (ongeveer drieënhalf jaar), een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking rechtvaardigt. Dat klager, zoals hij stelt, eerder via zijn casemanager heeft getracht een betalingsregeling te treffen is niet gebleken. Uit het vrijhedenadvies van 27 augustus 2021 blijkt dat klager gedurende zijn detentie meerdere malen is gewezen op de openstaande schadevergoedingsmaatregel, maar geen initiatief heeft getoond om tot betaling over te gaan. Gelet op het voorgaande is sprake van een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking. Dat inmiddels sprake is van een door klager getroffen betalingsregeling doet hier niet aan af.  De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 21 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven