Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6918/GA, 7 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

 

Nummer          R-20/6918/GA

Betreft              [klager]

Datum              7 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen (naar de beroepscommissie begrijpt) de omstandigheid dat de directie obstructie heeft gepleegd met betrekking tot het versturen van klagers geprivilegieerde post.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 1 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (VU-2020-258). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. T.S. van der Horst en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft beroep ingesteld omdat de beklagrechter zijn klacht niet juist heeft geformuleerd. Klager heeft namelijk niet beklag ingesteld vanwege het niet versturen van klagers geprivilegieerde post, maar vanwege het plegen van obstructie door de directie bij het versturen van de post. De beklagrechter heeft bij de klachtomschrijving de formulering van de directie overgenomen en klager kan zich niet van idee ontdoen dat de beklagrechter er bewust voor heeft gekozen om zijn uitspraak in lijn te laten lopen met de formulering van de directie.

De directie heeft obstructie gepleegd door klagers geprivilegieerde post naar het hoofdkantoor van Justitie te sturen in plaats van de op de poststukken aangegeven adressen. De redenen die de directie hiervoor heeft aangedragen - te weten de media en politieke gevoeligheid en het voorkomen dat poststukken bij derden terecht komen - zijn niet eerder als argument gebruikt om van de normale procedure af te wijken.

De directie heeft obstructie gepleegd door willens en wetens de post te vertragen door af te wijken van de normale postprocedure. In deze periode vond een parlementaire hoorzitting naar de financiering van moskeeën plaats. Klager kan zich niet van het idee ontdoen dat het hoofdkantoor de post – om duistere motieven en redenen – wenste te vertragen zodat de bewindslieden de post pas na de hoorzitting uitgereikt konden krijgen. Als klager niet had aangedrongen op een verklaring van de directie, was de post nog veel later afgegeven. Dit wordt volgens klager bevestigd indien de inhoud van het onderhavige beroepschrift, waaronder de brieven die aan de bewindslieden zijn geschreven, via de normale procedure bij de RSJ terechtkomt.  

Organisaties en personen hebben niet voor niets een centraal postadres. De postkamerfunctie voorziet in een direct contact met de geadresseerden, in tegenstelling tot een koerier die op arbitraire momenten langs een vaste plek gaat om te kijken of een persoon er al dan niet is.

Klager bevindt zich in een positie waarin alle informatie naar en van hem wordt gecontroleerd en het wordt hem bijna onmogelijk gemaakt om te reageren op bepaalde beweringen die over hem worden gedaan, maar die door bewindslieden wel worden betrokken om tot voor hem verstrekkende maatregelen te pleiten. Daarom moet direct en indirect contact met geprivilegieerde instanties en personen gewaarborgd blijven. De normale procedure is de enige garantie die waarborg geeft voor de objectieve en onafhankelijke toetsing van eventuele verlating van poststukken door eventuele onvoorziene omstandigheden.

Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) hebben gedetineerden het recht poststukken te versturen en te ontvangen. Post bestemd voor de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, genoemde personen en instanties mogen door de inrichting niet inhoudelijk worden gecontroleerd.

In de praktijk zijn gedetineerden voor het verzenden van post afhankelijk van de medewerking van de inrichting. In de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden wordt daarom nadere invulling gegeven aan de wijze waarop gedetineerden poststukken ter verzending aanbieden. De inrichting draagt vervolgens verantwoordelijkheid voor de interne postverwerking en het buiten de inrichting ter verzending aanbieden van de post.

In de rechtspraak van de RSJ is bepaald dat het voor de hand ligt om een systeem te ontwikkelen waarbij de voor de inrichting bestemde post zo snel mogelijk ter bestemde plaatse komt, waarbij advocatenpost – zo mogelijk – nog meer voorrang krijgt (RSJ 12 juli 2004, 04/0932/GA). Het is de zorgplicht van de directeur dat het uitreiken van post tijdig gebeurt (RSJ 6 november 2018, R-705). Klager meent dat deze overwegingen ook gelden voor post die gedetineerden naar personen buiten de inrichting willen versturen.

De directeur heeft zijn zorgplicht geschonden door de poststukken niet tijdig aan de geadresseerden te verzenden. De post is veertien tot zestien dagen na het aanbieden daarvan aan de geadresseerden uitgereikt. Klager heeft geen bezwaar tegen de wijze waarop de verzending tot stand is gekomen, maar een dergelijke wijze van bezorging rechtvaardigt niet een periode van (ruim) twee weken om de post aan de geprivilegieerde personen te doen bezorgen. Een dergelijke wijze van bezorgen zorgt er doorgaans voor dat de post sneller wordt bezorgd.

Klager acht het daarom waarschijnlijk dat er vertraging is geweest in de besluitvorming door de directeur en dat de interne postverwerking daarmee onnodig lang heeft geduurd.

Verzocht wordt het beklag alsnog gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft bij ontvangst van de poststukken, die geadresseerd waren aan diverse volksvertegenwoordigers, contact opgenomen met de directeur Gevangeniswezen in Den Haag. De directeur heeft dat gedaan omdat klager een media- en politiek gevoelig persoon is. De directeur Gevangeniswezen heeft besloten dat de door klager ter verzending aangeboden poststukken per koerier aan de volksvertegenwoordigers in de hand worden afgeleverd.

Er is wel degelijk zorgvuldig met de poststukken omgegaan. Zoals de directeur in het verweer heeft aangegeven, is bij sommige bewindslieden de koerier driemaal op weg gegaan om de betreffende persoon te vinden om het poststuk af te leveren. Dat er vertraging is geweest in de besluitvorming is dan ook een onjuiste voorstelling van zaken.

Ten slotte verwijst de raadsman naar een tweetal uitspraken van de beroepscommissie. Ten aanzien van de wijze van verzenden verwijst de directeur naar het voornoemde. Voor het overige persisteert de directeur bij zijn verweer op het beklag en bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de  beklagrechter.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde het recht brieven en poststukken te verzenden. In artikel 4 van de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden is bepaald dat ten aanzien van een gesloten envelop, met een brief afkomstig van een gedetineerde, gericht aan een van de personen of instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, de gedetineerde ervoor dient zorg te dragen dat voor de directeur kenbaar is aan welke persoon in welke hoedanigheid, of aan welke instantie de envelop van de brief is gericht.

Klager heeft een vijftal poststukken bestemd voor politici, die vallen onder de categorie geprivilegieerde personen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder b van de Pbw, aan de directeur gegeven ter verzending hiervan. 

De beroepscommissie overweegt dat de directeur uit zorgvuldigheid heeft gekozen voor verzending van deze poststukken per koerier. Dat is ook aan klager gemeld. Weliswaar is bij die keuze geen rekening gehouden met het eventueel langer duren van de verzending maar op dat punt valt, gelet op het voorgaande, de directeur geen verwijt te maken. Van door klager gestelde onredelijke interne vertraging is niet gebleken. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet aannemelijk geworden dat de directeur niet aan zijn zorgplicht met betrekking tot de verzending van de poststukken heeft voldaan.

Gelet hierop kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met aanvulling van de  gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 7 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door       mr. D. Boessenkool, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven