Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6576/GA, 30 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6576/GA   

           

Betreft [Klager]

Datum 30 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat klagers casemanager onvoldoende voortvarend te werk is gegaan ten aanzien van de aanvraag van klagers fasering.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen Zuid-Oost, locatie Roermond, heeft op 31 maart 2020 het beklag ongegrond verklaard (R-2019-401). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft op 11 juli 2019 een verzoek ingediend voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI), gevolgd door plaatsing in een penitentiair programma. Klager kwam in aanmerking voor plaatsing in een ZBBI vanaf 23 november 2019. Omdat klager geen berichten ontving over het verloop van zijn aanvraag heeft hij hier diverse keren navraag naar gedaan, waar volgens klager onvoldoende op is gereageerd. Nadat klager er op 11 december 2019 van op de hoogte raakte dat de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) zijn aanvraag nog niet had ontvangen, heeft hij beklag ingesteld. Klager is het niet eens met de beslissing van de beklagcommissie om zijn beklag ongegrond te verklaren, omdat de casemanager klagers aanvraag niet voortvarend in behandeling heeft genomen en onvoldoende toezicht heeft gehouden op de voortgang van de aanvraag. De Minister heeft de aanvraag te laat ontvangen om vóór de faseringsdatum een beslissing te kunnen nemen.

Klager acht het niet waarschijnlijk dat zijn casemanager alle adviezen medio juli heeft aangevraagd, nu in ieder geval het Openbaar Ministerie (OM) pas op 15 oktober 2019 om een reactie is gevraagd en het onwaarschijnlijk is dat alle (overige) ketenpartners drie tot vier maanden nodig hebben voor het uitbrengen van een advies. Klagers casemanager heeft hem vervolgens onvoldoende op de hoogte gehouden van de voortgang van zijn aanvraag en niet of onvoldoende gerappelleerd bij de ketenpartners, terwijl dat wel van een casemanager verwacht mag worden. Klager is voor zijn faseringsaanvraag immers afhankelijk van zijn casemanager. Derhalve kan de termijnoverschrijding alleen aan de casemanager worden toegerekend. Als gevolg hiervan heeft de Minister de aanvraag pas drie weken na de faseringsdatum ontvangen. Klager is hierdoor in zijn persoonlijke belangen geschaad en heeft vanwege termijnoverschrijding en onduidelijkheid onder grote emotionele druk gestaan.

Het beroep dient gegrond te worden verklaard en aan klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend voor de overschrijding van de faseringsdatum en voor de onzekerheid over de voortgang en behandeling van zijn verzoek.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen nadere reactie op het beroepschrift gegeven.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie leidt uit de stukken het volgende af. Klager heeft op 11 juli 2019 een aanvraag tot detentiefasering bij zijn casemanager gedaan. Blijkens het selectieadvies kwam klager in aanmerking voor plaatsing in een ZBBI vanaf 23 november 2019. Uit het verweerschrift van de directeur op het beklag blijkt dat klagers faseringsverzoek ook medio juli in ontvangst is genomen en dat vervolgens de benodigde adviezen bij de ketenpartners zijn aangevraagd. Op 15 oktober 2019 is advies aan het OM gevraagd. Alle adviezen zijn in de maand november ontvangen en op 16 december 2019 is de definitieve aanvraag verzonden naar de Minister. De Minister heeft vervolgens op 16 januari 2020 negatief beslist op de aanvraag.

 

De beroepscommissie constateert dat een periode van ongeveer vier maanden is verstreken tussen het doen van de aanvraag en het ontvangen van de adviezen. Ondanks dat de wet geen termijnen stelt voor een faseringsaanvraag, is dit naar het oordeel van de beroepscommissie een betrekkelijk lange periode die om een nadere toelichting vraagt. Niet gebleken is dat gedurende deze periode van vier maanden vanuit de casemanager een poging is ondernomen om de beoogde ZBBI-datum te realiseren. Uit de stukken is niet gebleken welke oorzaak er ten grondslag ligt aan het laat ontvangen van de adviezen. Klager heeft – onweersproken – gesteld dat hij meerdere keren navraag heeft gedaan naar de status van zijn aanvraag. Van een casemanager mag worden verwacht dat hij of zij de gedetineerde op de hoogte houdt van het verloop van de aanvraag. Ook indien de adviezen spoedig na het indienen van de faseringsaanvraag zijn opgevraagd, is het aan de casemanager om bij de ketenpartners een vinger aan de pols te houden, hen zo nodig te rappelleren en klager te informeren over het verloop hiervan.

Gezien het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de casemanager niet voldoende zorgvuldig te werk is gegaan met betrekking tot het aanvragen van de adviezen en aldus onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij klagers detentiefasering. Dit heeft erin geresulteerd dat de definitieve faseringsaanvraag pas drie weken na klagers faseringsdatum naar de Minister is verzonden. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Alhoewel klagers faseringsaanvraag uiteindelijk is afgewezen, is de vertraging en de bijbehorende onzekerheid bij klager gedurende die periode niet meer ongedaan te maken. De beroepscommissie acht daarom termen aanwezig klager om een tegemoetkoming toe te kennen van na te noemen hoogte.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

 

Deze uitspraak is op 30 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R. Raat en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door        mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven