Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7951/GA, 3 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer         R-20/7951/GA

Betreft            [klager]

Datum            3 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:

a.  een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van zeven dagen, vanwege het bezit van twee geprepareerde messen, ingegaan op 20 juni 2020;

b.  een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege de omzetting van voornoemde ordemaatregel wegens het ontbreken van een ziektebeeld, ingegaan op 22 juni 2020.

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 24 augustus 2020 het beklag gegrond verklaard (DC-2020-234). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager gehoord op de zitting van 28 oktober 2021 in het Justitieel Complex Zaanstad. De directeur is niet op de zitting verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De vertegenwoordiger van de directeur heeft ter zitting van de beklagcommissie ten onrechte verklaard dat er cameratoezicht zou zijn opgelegd bij de ordemaatregel. Aan klager is geen cameratoezicht opgelegd.

De tekst op de beschikking van de ordemaatregel is incompleet. De gronden voor het opleggen van de ordemaatregel zijn dat klager de rust, orde en veiligheid ernstig heeft verstoord wegens het in bezit hebben van twee geprepareerde messen. De ordemaatregel is dan ook opgelegd op grond van artikel 23, eerste lid, sub a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Omdat ten tijde van het incident en het horen door de directeur niet duidelijk was of dit incident verband hield met een ziektebeeld bij klager, is in eerste instantie gekozen voor een ordemaatregel tot er al dan niet kon worden vastgesteld of er sprake was van een ziektebeeld. Deze keuze is gemaakt met het oog op de gezondheid en veiligheid van klager. Op 22 juni 2020 is klager gezien door de gedragsdeskundige die de directie te kennen heeft gegeven dat er bij klager geen sprake is van een ziektebeeld.

Wegens het ontbreken van een ziektebeeld bij klager is besloten de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel stop te zetten en de resterende termijn van de ordemaatregel ten uitvoer te leggen in de vorm van een disciplinaire straf. Hiervoor heeft klager een nieuwe beschikking uitgereikt gekregen. De grondslag voor de disciplinaire straf is het aantreffen van twee geprepareerde messen. Nu een disciplinaire straf, anders dan een ordemaatregel, niet kan worden verlengd had klager daarmee de zekerheid dat de straf op 27 juni 2020 zou aflopen.

De beslissing om klager zeven dagen in afzondering te plaatsen in verband met de gevonden contrabande is in redelijkheid en billijkheid genomen. Uit het feit dat er in eerste instantie een ordemaatregel is opgelegd, blijkt dat hier een individuele afweging is gemaakt waarbij het belang van klager voorop is geplaatst.

Standpunt van klager

Klager was met een mes een peer aan het schillen, toen hem werd verteld dat hij mocht luchten. Klager liet het mes vallen, pakte dit op en legde het in de wasbak van zijn cel. Toen klager terugkwam van het luchten werd hij gefouilleerd. In zijn fouillering is niets aangetroffen. Klager kreeg van de directeur te horen dat op zijn cel twee geprepareerde messen zijn aangetroffen. Klager zit op een meerpersoonscel (MPC) en de twee aangetroffen aardappelschilmesjes horen bij de inboedel van deze cel. Ze zijn om mee te koken. Voor klager hebben ook andere gedetineerden in zijn MPC verbleven. Klager kreeg elke week celcontrole.

Vervolgens moest klager op maandag met een psycholoog in gesprek, omdat klager waanideeën zou hebben. De psycholoog zei dat het een misverstand was en dat klager in de middag terug zou mogen naar zijn eigen cel. De psycholoog heeft daarover een e-mail gestuurd naar de directeur. Klager kreeg bij het openen van de deur aan het einde van de dag echter te horen dat hij in afzondering moest blijven. Dinsdag sprak klager met een andere psycholoog. Diegene zag in het systeem dat – zo begrijpt de beroepscommissie – klager in afzondering moest blijven omdat er twee geprepareerde messen bij hem zijn aangetroffen. Klager heeft uiteindelijk zeven dagen in afzondering gezeten. Klager heeft in de tussentijd een papier uitgereikt gekregen, maar de directeur niet meer gesproken.

 

3. De beoordeling

Beklag a

Op grond van artikel 24, eerste lid van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit in het belang is van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting of indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. Op grond van artikel 24a van de Pbw kan de directeur cameratoezicht opleggen, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is.

De directeur heeft in het beroepschrift toegelicht dat wegens het aantreffen van twee geprepareerde messen in eerste instantie is besloten aan klager een ordemaatregel op te leggen, in verband met het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. De directeur heeft daarbij aangegeven dat er aanvankelijk is gekozen voor het opleggen van een ordemaatregel en niet voor een disciplinaire straf, omdat niet duidelijk was of het handelen van klager verband hield met een ziektebeeld. Daarom was, zo begrijpt de beroepscommissie, onderzoek geboden. Uit het schriftelijke verslag blijkt dat klager één geprepareerd mes op zak had, dat hij na het vallen van het mes in zijn cel heeft gelegd, en één op cel had liggen. Klager heeft het bezit en de aanwezigheid van deze geprepareerde messen niet betwist. Gelet hierop en de motivering van de directeur kan de beslissing van de directeur om aan klager de ordemaatregel van plaatsing in afzondering op te leggen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Voorts overweegt de beroepscommissie dat uit de toelichting van de directeur, en de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel, genoegzaam is gebleken dat aan klager geen cameratoezicht is opgelegd.

De beroepscommissie verklaart het beroep in zoverre gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie op dit onderdeel en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Beklag b

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie overweegt als volgt.

Uit de Pbw en op grond van rechtspraak van de beroepscommissie volgt dat er geen verbod bestaat op cumulatie van een maatregel en een straf. In dit geval is sprake van het initieel opleggen van een ordemaatregel, die na onderzoek wordt opgevolgd door het opleggen van  – door de directeur weergegeven als ‘omgezet in’ - een disciplinaire straf (vgl. RSJ 27 oktober 2014, 14/2659/GA).

Op grond van artikel 57, eerste lid, onder k, van de Pbw is de directeur verplicht de gedetineerde te horen alvorens hij overgaat tot de oplegging van een disciplinaire straf. Het vooraf horen van een gedetineerde door de directeur is naar het oordeel van de beroepscommissie een essentieel recht van de gedetineerde.

De beroepscommissie overweegt dat uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf blijkt dat klager niet (nogmaals) is gehoord voordat zijn ordemaatregel werd omgezet in een disciplinaire straf, omdat hij reeds was gesproken door een gedragsdeskundige. Klager is dus niet gehoord door de directeur. Gelet hierop heeft de directeur niet voldaan aan het vereiste van artikel 57, eerste lid, onder k, van de Pbw. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat een disciplinaire straf een dusdanig ander doel dient dan een ordemaatregel, dat het opnieuw horen van de gedetineerde niet achterwege kan blijven. Dat klager is gesproken door een gedragsdeskundige maakt dit niet anders, temeer niet nu dit horen betrekking had op het vaststellen van een ziektebeeld bij klager naar aanleiding van de aan hem opgelegde ordemaatregel. Er is dus sprake van een vormverzuim. De beroepscommissie overweegt inhoudelijk dat de beslissing van de directeur tot het opleggen van de disciplinaire straf niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

Het beroep zal gelet op het bovenstaande op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Deze uitspraak is op 3 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. C.N. Dijkstra en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door  mr. D. Boessenkool, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven