Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22028/GB, 30 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22028/GB            

Betreft             [klager]

Datum             30 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 21 juni 2021 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. D. Wijburg en […] en [], namens verweerder, gehoord op de zitting van 15 oktober 2021 in de PI Vught.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de beslissing om zijn verblijf in EBI te verlengen. Voor plaatsing in de EBI is vereist dat voldaan kan worden aan de criteria die worden gesteld in artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).  De bestreden beslissing kan niet worden gebaseerd op de b-grond noch op de c-grond. Plaatsing in de EBI dient als ultimum remedium te worden aangemerkt. De informatie die door verweerder wordt gepresenteerd kan de ABC-toets (actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid van de informatie) niet langer doorstaan. Suggestieve vermoedens worden gepresenteerd als feiten. Verweerder spreekt daarnaast over feiten waarvan klager wordt verdacht alsof hij daarvoor al is veroordeeld. Ook is veel informatie die verweerder naar voren brengt niet meer actueel.

Inzake de b-grond volgt uit de beslissing van verweerder zelf al dat er op dit moment geen actuele, concrete informatie is die duidt op een ontvluchting. Ten aanzien van klager bestaat dan ook geen vluchtgevaar en de beslissing kan niet op de b-grond worden gebaseerd. In eerdere uitspraken van de beroepscommissie is het over voldoende geld, macht en middelen beschikken om lange tijd uit handen van politie en justitie te blijven op zichzelf als onvoldoende beoordeeld om een extreem vluchtrisico aan te nemen. Het vluchtvermoeden in de beslissing wordt in zijn geheel niet met actuele, betrouwbare en concrete feiten en/of omstandigheden onderbouwd.

De verlenging van klagers verblijf in de EBI kan niet worden gebaseerd op de c-grond. De beroepscommissie heeft eerder al beslist dat de c-grond niet louter op preventieve gronden kan worden aangewend. Uit de stukken volgt niet dat klager het verwijt kan worden gemaakt dat hij in detentie crimineel zou hebben gehandeld. Het vermoeden dat klager zich schuldig zal maken aan het beïnvloeden van getuigen wordt niet onderbouwd. Het verblijf van klager in de EBI afhankelijk maken van het stellen van vragen aan een weigerachtige kroongetuige is onredelijk en onbillijk. Het vermoeden dat Z.R. zich inspant om contact te krijgen met klager is niet nader onderbouwd.

Klager verblijft al sinds 5 juli 20218 in de EBI. De beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is onredelijk en onbillijk, omdat het de toets van de proportionaliteit en subsidiariteit niet (langer) kan doorstaan. Andere vormen van toezicht zijn denkbaar en mogelijk. Klager heeft belang bij en recht op een ongestoorde tenuitvoerlegging van zijn voorlopige hechtenis, zoals volgt uit de artikelen 2, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Klager heeft een vrouw en met haar een gezin met jonge kinderen. Klager mag zijn kinderen niet aanraken. Zijn dochter wil daarom niet meer op bezoek komen. Klagers vader is overleden en klager heeft geen afscheid kunnen nemen van hem. Zijn moeder is op leeftijd. Voortduring van zijn verblijf in de EBI staat op gespannen voet met de artikelen 8 en 3 van het EVRM.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar (en parafraseert) de rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van 30 december 2019, 9 juni 2020, 18 november 2020 en 3 mei 2021, alsmede het selectieadvies van 4 juni 2021 en het advies van de selectie-adviescommissie EBI van 14 juni 2021.

Verweerder heeft voldoende duidelijk gemaakt dat er ten aanzien van klager een vluchtrisico bestaat. De beroepscommissie heeft hierover in een eerdere uitspraak inzake klager van 10 november 2020 reeds aangegeven dat verweerder op grond van de feiten en omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt (waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is). Hierbij zijn met name de ernst van de verdenkingen, de gevoeligheid van het strafproces en de fase waarin dat strafproces zich bevindt van belang. Het Openbaar Ministerie (OM) overweegt een levenslange gevangenisstraf tegen klager te eisen. Als klager zou ontvluchten is (volgens het GRIP) de kans reëel dat hij hulp van het crimineel samenwerkingsverband (CSV) zal krijgen om uit handen van politie en justitie te blijven. Er wordt dan ook voldaan aan het in artikel 6, onder b, van de Regeling.

Ook ten aanzien van de c-grond is het risico voldoende onderbouwd. In de uitspraak van de beroepscommissie van 10 november 2020 is hierover al aangegeven dat verweerder op grond van de feiten en omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen. Klagers verhouding tot de kroongetuige is van belang in het kader van het ongeoorloofd beïnvloeden van het strafproces. Er worden ook nog op verzoek van de verdediging van klager getuigen gehoord, waarbij het risico op beïnvloeding door klager bestaat.

In klagers geval kan niet worden volstaan met plaatsing in een milder regime, ook niet in combinatie met maatregelen voor gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM). In het EBI-regime worden niet alleen alle contacten van klager gemonitord, maar ook die van zijn medegedetineerden. In een ander regime, ook op een afdeling met intensief toezicht (AIT) of afdeling voor beheers problematische gedetineerden (BPG), bestaat altijd de mogelijkheid dat medegedetineerden contacten voor klager onderhouden met derden zowel in als buiten de inrichting. Klager beschikt over macht en middelen om hulp te kunnen organiseren bij een mogelijke ontvluchting. Mocht klager ontvluchten dan zal het CSV hem faciliteren om onder de radar van justitie en politie te blijven, zoals dat eerder is gebeurd voor klagers broer en T. Daarnaast is er een reële vrees dat klager zijn crimineel handelen voort zal zetten op het moment dat hij hiertoe de kans krijgt. Gezien de ernst en de hoeveelheid van de feiten waarvan klager wordt verdacht, moet worden voorkomen dat sturing of beïnvloeding van getuigen kan plaatsvinden. Alleen binnen het EBI-regime kan dergelijke beïnvloeding worden voorkomen. Bij een ontvluchting of de voortzetting van crimineel handelen zal sprake zijn van een geschokte rechtsorde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico. Daarnaast bestaat nog altijd het gevaar dat klager zal worden geliquideerd.

Klagers broer is in buitenlandse detentie in staat gebleken om telefoons te regelen waarmee hij ongecontroleerd contact kon hebben met derden. Indien klager in een reguliere inrichting of afdeling zou worden geplaatst, neemt het risico dat de broers samen ongecontroleerd contact hebben sterk toe. Het belang van maximale controle ten opzichte van de eerdere beslissingen is dan ook eerder vergroot dan verkleind. Klager voldoet aan de criteria genoemd in artikel 6, onder b en c, van de Regeling.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

Klager is sinds 18 december 2017 gedetineerd. Hij verblijft sinds 5 juli 2018 in de EBI. De beroepscommissie heeft reeds meerdere beroepen van klager tegen verlengingen van zijn verblijf in de EBI beoordeeld. De laatste beslissing van de beroepscommissie dateert van 10 september 2021 (20/16459/GB). Het beroep van klager is daarin ongegrond verklaard. In de beoordeling van het onderhavige beroep wordt allereerst verwezen naar deze uitspraak. Voorts wordt het volgende overwogen.

Klager wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en van het opdracht geven tot liquidaties. Het strafproces waarin klager verdachte is ligt maatschappelijk zeer gevoelig. Uit informatie van het GRIP volgt dat de kroongetuige heeft verklaard dat er – kort nadat zijn verklaringen aan het dossier van klager waren toegevoegd – druk op zijn naasten is gelegd om hem zijn verklaringen in te laten trekken. Ook heeft de kroongetuige verklaard dat het dossier van de wapenzaak, waarin hij is aangehouden, bij klager terecht is gekomen, nadat hij daarom had gevraagd. Uit informatie van het GRIP volgt daarnaast dat de verdediging van klager meerdere keren op de zitting heeft gesteld over meerdere bronnen te beschikken die, in nadelige zin, over de persoon van de kroongetuige zouden kunnen verklaren. De namen van deze personen zijn nog niet genoemd. Het OM vindt het van groot belang dat, totdat deze personen zijn gehoord, er maximaal zicht is op de communicatie van klager.

De b-grond

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder, op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is (artikel 6, onder b, van de Regeling). Hierbij neemt de beroepscommissie de ernst van de verdenkingen, de gevoeligheid van het strafproces, de media-aandacht en de fase waarin het strafproces zich bevindt in aanmerking. Het OM overweegt een levenslange gevangenisstraf tegen klager te eisen. Indien klager zou ontvluchten is, volgens het GRIP, de kans reëel dat hij hulp van het CSV zal krijgen om uit handen van politie en justitie te blijven.

De c-grond

De beroepscommissie is van oordeel dat uit de informatie in de overgelegde GRIP-rapporten, zoals hierboven (deels) weergegeven, in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, op dit moment voldoende is om aan te nemen dat er aanwijzingen zijn van voortgezet crimineel handelen en dat is voldaan aan het criterium als bedoeld in artikel 6, onder c, van de Regeling. De beroepscommissie heeft hierbij – onder  meer – klagers verhouding tot de kroongetuige in acht genomen, in het kader van het ongeoorloofd beïnvloeden van het strafproces.

Beroep op artikel 2 van de Pbw en het EVRM

Hoewel de beroepscommissie erkent dat een verblijf in de EBI zwaar is, is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van strijd met artikel 2 van de Pbw en/of het EVRM.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat toepassing van GVM- of andere toezichtmaatregelen en/of plaatsing in de AIT van een inrichting de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kunnen beperken, mede nu alleen in het EBI-regime niet alleen klagers contacten, maar ook alle contacten van de medegedetineerden worden gemonitord. De bestreden beslissing voldoet daarmee ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 30 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. R. Raat en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door de secretaris.

  voorzitter

Naar boven