Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23380/GB, 22 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23380/GB         

Betreft [klager]

Datum 22 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 17 september 2021 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. B. Klunder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De directeur van de inrichting en het Openbaar Ministerie (OM) hebben positief geadviseerd. Verweerder wijst erop dat klager niet voldoet aan het percentage goed gedrag dat nodig is voor deelname aan een PP. Dat ligt buiten klagers invloedssfeer. Hij heeft vele tegenslagen gehad tijdens zijn detentie die al op 29 september 2018 is aangevangen. De periode waarin klager de status had van gedetineerde met een vlucht /maatschappelijk risico was bijzonder zwaar, omdat alles onduidelijk was en het regime hem zwaar viel. Klager had al uitzicht op detentiefasering toen hij in hoger beroep een hogere straf kreeg opgelegd. Hij heeft zich naar zijn beste kunnen ingezet om de tegenslagen te accepteren. Het is dan ook onnavolgbaar dat het op dit moment te vroeg zou zijn voor detentiefasering. Klager hoopt al maanden op een lichtpuntje aan het eind van de tunnel.

Klagers ongewenste gedrag is verleden tijd. Er is een zeer positieve ontwikkeling in zijn gedrag gaande. Het gaat om de ontwikkeling en niet om de hoeveelheid rapporten of disciplinaire straffen. Er moet maatwerk worden geleverd. Klager krijgt geen kansen om zijn intrinsieke motivatie te laten zien. Er wordt niet gerept over een alternatief. Klager beschikt over een goedgekeurd verblijfadres en de einddatum staat vast. Zijn gezin en werkgever wachten al lange tijd op hem.

Verwezen wordt naar RSJ 6 september 2021, 21/22022/GB, RSJ 26 februari 2021, R 20/7386/GB en RSJ 8 december 2020, R-20/6771/GB.

Standpunt van verweerder

Sinds 1 juli 2021 moet het gedrag gedurende de gehele detentie worden meegewogen bij de beoordeling of een gedetineerde geschikt is voor deelname aan een PP. Het ‘Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen’ (hierna: het Beleidskader) geldt vanaf die datum namelijk ook voor het PP. Gedetineerden moeten 80% of meer van hun detentietijd gewenst gedrag hebben laten zien om voor deelname in aanmerking te komen. Indien het percentage tussen 60% en 80% ligt, is sprake van een ‘bespreekgeval’.

Klager heeft de laatste maanden redelijk gedrag vertoond, maar dat geldt niet voor zijn gehele detentie. In het begin van zijn detentie is hij vijftien keer disciplinair gestraft. Gelet op het Beleidskader en op grond van artikel 7 (oud) van de Penitentiaire maatregel (Pm) komt klager daarom niet in aanmerking voor deelname aan een PP. Daarbij komt dat hij recent, op 25 oktober 2021, voorwaardelijk disciplinair is gestraft wegens het niet opvolgen van instructies. Op 27 oktober 2021 heeft klager geweigerd om mee te werken aan een urinecontrole en gedreigd met geweld.

De omstandigheid dat klager te maken heeft gehad met tegenslagen, kan niet tot het oordeel leiden dat het slechte gedrag hem niet kan worden tegengeworpen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 29 september 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens poging tot doodslag, vernieling en overtreding van de Wet wapens en munitie. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 31 maart 2022.

Op grond van artikel 4 (oud) van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 (oud) van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, vanwege zijn gedrag gedurende de gehele detentie en omdat klager pas recent actief zou meewerken aan gedragsverandering.

De beroepscommissie treft in het dossier geen berekening aan van het percentage goed gedrag (dat wil zeggen: het gedeelte van klagers detentie dat hij in het plusprogramma heeft verbleven). Klagers gedrag kan dan ook niet worden bezien in het licht van het Beleidskader. Het gedrag kan echter wel op grond van artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, (oud) van de Pm worden meegewogen.

Uit het selectieadvies komt het volgende naar voren. Klager heeft gedurende zijn detentie een fors aantal disciplinaire straffen opgelegd gekregen, met name vanwege aangetroffen contrabande en positieve urinecontroles. De laatste disciplinaire straf was van 27 november 2020. Daarna zijn hem nog twee ordemaatregelen opgelegd, waaronder vanwege voortgezet crimineel handelen in detentie. Dit betrof de handel in en invoer van mobiele telefoons en verdovende middelen via een aangetroffen telefoon. Om die reden heeft hij ook korte tijd op de Afdeling Intensief Toezicht verbleven. Vanaf maart 2021 is klagers gedrag beter. Hij is sindsdien ook gepromoveerd.

Verweerder heeft voorts informatie overgelegd van na het selectieadvies. Op 13 oktober 2021 is aan klager een (geheel voorwaardelijke) disciplinaire straf opgelegd vanwege het niet opvolgen van instructies en op 27 oktober 2021 wilde klager – volgens een schriftelijk verslag – niet meewerken aan een urinecontrole.

Klager heeft zijn gedrag in de loop van zijn detentie – met vallen en opstaan – verbeterd. De inrichting en het OM hebben kennelijk om die reden ook positief geadviseerd. De beschreven gedragingen zijn in aantal, ernst en actualiteit al met al echter zodanig, dat deze redelijkerwijs in de weg staan aan klagers deelname aan een PP. Het PP brengt immers vergaande vrijheden en verantwoordelijkheden met zich mee. Het ligt voor de hand dat klager (eerst) minder vergaande vrijheden geniet. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 22 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven