Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7402/TB, 15 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7402/TB

      

Betreft [klager]

Datum 15 december 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 juli 2020 beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

Klagers raadsman, mr. R. Lonterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De behandeling van het beroep stond gepland op een zitting van 13 november 2020 en is daarna verscheidene keren aangehouden.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 24 november 2021 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. […] was als toehoorder aanwezig.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is onbegrijpelijk dat klager, die twee jaar geleden op verlof ging, nu 21 maanden op een gesloten afdeling verblijft en alleen onder begeleiding door de kliniek mag gaan. Er zijn eerder longstay aanvragen gedaan en er heeft in 2018 een zorgconferentie plaatsgevonden met als uitkomst dat eerst nog plaatsing in Hoeve Boschoord of De Pelmolen moest worden geprobeerd. Die overplaatsing is er niet gekomen.

Nadat klager in 2012 op verzoek van zijn raadsman door het Pieter Baan Centrum (PBC) was onderzocht, heeft hij een herkansing wat betreft behandeling gekregen. In het PBC-rapport van 2012 werd geconcludeerd dat klager niet voldoet aan het criterium van seksueel sadisme en geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en gestoorde agressieregulatie problematiek.

In rapportage van het PBC van 2020 staat dat sprake is van ernstige persoonlijkheidsstoornis, van agressieregulatie problematiek en van parafilie met seksueel sadisme. Er zou sprake zijn van acute delictgevaarlijkheid. Klager vraagt zich af waar deze verschillen vandaan komen. Hij heeft aangetoond dat er geen sprake is van chronische delictgevaarlijkheid, daar hij sinds 1995 geen delicten heeft gepleegd en er geen incidenten zijn geweest. Klagers kernproblematiek is volgens de rapportage niet veranderd. De conclusie dat er dan geen op resocialisatie gerichte behandeling meer mogelijk is betreft een onjuiste vooronderstelling. Er moet nog een mogelijkheid zijn om klager stap voor stap naar een voor hem geschikte woonvorm met lagere behandeldruk zoals een long care voorziening te begeleiden, richting een woonvorm buiten het tbs-kader. Keer op keer is in 2012 gezegd dat klager naar Hoeve Boschoord overgeplaatst zou moeten worden, maar vanwege zijn indexdelict bestond veel koudwatervrees. Dat was waarschijnlijk ook het geval bij De Pelmolen. Overplaatsing is in ieder geval niet afgeketst op klagers motivatie om daar heen te gaan. Hij heeft zelfs medicatie gebruikt. Ook andere klinieken willen klager niet opnemen. Hij voelt zich de gebeten hond dat hij om die reden alsnog naar een LFPZ-voorziening moet gaan. Als hij daar eenmaal zit, zal hij daar niet meer vanaf komen.

 

Standpunt van verweerder

De rapportage van 2012 betreft redelijk verouderde rapportage die bij volgende rapportage wordt meegenomen. Alle meer recent over klager uitgebrachte adviezen/rapportages concluderen tot plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening met een hoog beveiligingsniveau. Daarom is de mogelijkheid van een long care plaatsing niet verder onderzocht. Er wordt vanwege blijvende delictgevaarlijkheid geen alternatief gezien, zoals dat destijds nog wel werd gezien. De alternatieve mogelijkheden zijn destijds echt onderzocht, maar uiteindelijk bleek plaatsing in Hoeve Boschoord of De Pelmolen niet mogelijk.

Het niet plaatsvinden van incidenten is geen belemmering voor plaatsing in een LFPZ-voorziening. Plaatsing betekent ook niet dat klager nooit meer zou kunnen uitstromen.

Volgens FPC Dr. S. van Mesdag doet klager het daar relatief goed. Klager staat als derde op de wachtlijst voor de LFPZ-plaatsing.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak van 28 november 1995 de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Het is de derde keer dat klager tbs is opgelegd.

Na ondernomen behandelpogingen in drie verschillende tbs-instellingen is klager op 21 augustus 2003 in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting geplaatst. 

Op 21 februari 2013 is klager in FPC Dr. S. van Mesdag geplaatst voor een nieuwe behandelpoging vanwege opheffing van de LFPZ-status na onderzoek door het PBC en op advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) in 2012. Deze kliniek heeft op 26 november 2017 een aanvraag LFPZ-plaatsing ingediend omdat het onvoldoende is gelukt klagers problematiek te bewerken en vanwege het hoog recidiverisico geen mogelijkheden werden gezien voor uitbreiding van begeleid verlof naar onbegeleid verlof.

De kliniek heeft in verband met Pro Justitia-rapportage van 2018 en een in dat jaar gehouden zorgconferentie de LFPZ-aanvraag weer ingetrokken ten behoeve van onderzoek naar behandelmogelijkheden van klager in Hoeve Boschoord, De Pelmolen of een nog te openen Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) in FPC De Rooyse Wissel.   

FPC Dr. S. van Mesdag heeft klager op 20 juni 2019 opnieuw aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, omdat klagers traject zich op dat moment in een situatie als eind 2017 bevindt. Hoeve Boschoord en De Pelmolen willen klager niet opnemen omdat hij qua problematiek en hulpvraag niet past binnen hun behandelklimaat en doelgroep. Een plaatsing in een FPK is niet meer dan een verkapte LFPZ vanwege het ontbreken van een passende vervolgplek. Van het ingezette medicatietraject werd onvoldoende effect gezien. Klager heeft zich volgens de kliniek goed ingezet voor zijn behandeling, maar het volgen van delictgerelateerde behandelonderdelen heeft niet geleid tot een lagere inschatting van het delictrisico dat niet meer met behandelinterventies is te bewerken.

In de Pro Justitia-rapportage van psycholoog V. en psychiater Den B. van 17 februari 2020 wordt geadviseerd klager te plaatsen in een LFPZ-voorziening. De problematiek is niet in ernst afgenomen en er is sprake van een hoog recidiverisico bij afschaling van de intensiteit van beveiliging. De omstandigheid dat klager ondanks het hoge delictrisico in de afgelopen jaren niet tot delictgedrag is gekomen, is volgens de rapporteurs toe te schrijven aan het continue verblijf in de kliniek en het daarin gevoerde risicomanagement.

Bij advies van 12 juni 2020 van de LAP is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de LFPZ-indicatie heeft kunnen komen. Klager heeft volgens de LAP een volledige behandeling gehad volgens het zorgprogramma voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ondanks dat klager zich daarvoor goed heeft ingezet, zijn de behandeldoelen niet bereikt en zijn de delictgerelateerde factoren niet bewerkbaar gebleken. Alternatieven voor een LFPZ-plaatsing zijn uitputtend onderzocht, maar hebben niet tot enig resultaat geleid, aldus de LAP.

Vervolgens is klager op 24 juni 2020 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting.  Verweerder heeft op 1 juli 2020 beslist klager in de die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is ten tijde van het beroep nog niet gerealiseerd, klager staat als derde op de wachtlijst voor plaatsing in een LFPZ-voorziening.

 

Het beoordelingskader

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg (Wfz) en het door verweerder gevolgde beleid, komt een ter beschikking gestelde in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien:

a.  uit recente risicotaxatie blijkt dat het risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd;

b.  naast eventuele zorg ook beveiliging nodig is om te voorkomen dat hij tot een dergelijk delict komt;

c.  het delictgevaar niet zodanig is afgenomen of beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan; en

d.  hij conform state of the art alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

De toetsing van de bestreden beslissing

Over klagers diagnose, zijn behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid zijn rapportages en adviezen uitgebracht, waaronder de aanmelding van 20 juni 2019 voor de plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening en het advies van de LAP van 12 juni 2020. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages en adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te laten verblijven in een LFPZ-voorziening.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in FPC Dr. S. van Mesdag niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een LFPZ-voorziening voldoet en dat een LFPZ-voorziening daarom vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name van belang dat volgens de meest recente adviezen/rapportages klagers kernproblematiek niet behandelbaar is gebleken en klager als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt en er nu, in tegenstelling tot de situatie in 2017/2018, geen alternatieven meer worden gezien voor een LFPZ-plaatsing. In de LFPZ-voorziening is sprake van een lagere behandeldruk en zullen, afhankelijk van behandelresultaten, eventuele mogelijkheden voor plaatsing in een long care voorziening bekeken kunnen worden.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 15 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart,, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven