Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24619/SGA, 13 december 2021, schorsing
Uitspraakdatum:13-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

Nummer          21/24619/SGA

Betreft             [Verzoeker]     

Datum             13 december 2021

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de directeur) heeft op 30 november 2021 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma voor de duur van twaalf weken.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift (beklagkenmerk S-2021-803).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Degradatie naar basisprogramma vanwege ‘ontoelaatbaar’ gedrag

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag laat zien zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 bij de Regeling.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur uit de voorhanden zijnde informatie, het in bezit hebben van synthetische drugs, kunnen aannemen dat verzoeker ‘ontoelaatbaar’ gedrag heeft vertoond, zodat de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

Periode degradatie naar het basisprogramma

Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker voor de duur van twaalf weken is gedegradeerd naar het basisprogramma, waarbij door de directeur in het bijzonder is benoemd dat verzoeker in de periode van 19 mei tot en met 2 september 2021 vijfmaal een “rapport heeft gekregen” voor middelengebruik en/of bezit hiervan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur in zijn besluit voldoende gemotiveerd waarom terugplaatsing voor de duur van twaalf weken in verzoekers geval passend is.

Nu de beslissing van de directeur niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, zal de voorzitter het verzoek afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is op 13 december 2021 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven