Nummer R-20/8574/GA
Betreft [klager]
Datum 14 januari 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het bezit van alcohol, ingaande op 25 maart 2020 om 09:20 uur.
De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 10 november 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (Ta 2020-000139). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […] en […], juridisch medewerkers bij de PI Ter Apel gehoord op de digitale zitting van 18 november 2021.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De disciplinaire straf kon in redelijkheid worden opgelegd, omdat bij klager alcohol is aangetroffen en de strafmaat binnen de grenzen van de Sanctiekaart 2019 valt. De overweging van de beklagrechter dat de testuitslag een voorlopig karakter heeft is onjuist, omdat de uitgevoerde alcoholtest met waarborgen is omkleed. Uit RSJ 10 december 2007, 07/2343/GA en RSJ 19 maart 2014, 13/3566/GA volgt dat door de inrichting uitgevoerde testen rechtsgeldig zijn, mits daarvan een schriftelijk verslag is opgemaakt. Op deze manier kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van contrabande en kan de testmethode worden beoordeeld.
In klagers geval is de alcoholtest zorgvuldig en volgens de geldende regels en richtlijnen uitgevoerd. Het in zijn cel aangetroffen flesje, dat naar alcohol rook, is door middel van de Alcohol test portable refractormeter getest. Dit is de enige bestaande en door de Dienst Justitiële Inrichtingen goedgekeurde alcoholtest. Ook in andere inrichtingen is dit dus een standaardprocedure. De test is uitgevoerd door de teamleider beveiliging, die daarvoor – naast een tweetal senior complexbeveiligers – uitsluitend bevoegd en opgeleid is. Hoewel het testrapport geen handtekening bevat, is het naar waarheid opgemaakt. Een tweede personeelslid was eveneens in de testruimte aanwezig en heeft het testresultaat bevestigd. Er zijn geen gevallen bekend waarbij de uitslag van de inrichting afweek van het in het laboratorium uitgevoerde onderzoek.
Namens klager is op 25 maart 2020 een e-mail aan de directeur verstuurd. Daarin staat dat klager betwist dat hij alcohol in zijn cel aanwezig had en dat de directeur wordt verzocht de aangetroffen vloeistof te laten onderzoeken op de aanwezigheid van alcohol. Hierop is vanuit de inrichting bij e-mail van 27 maart 2020 geantwoord dat de bij klager aangetroffen vloeistof uiteraard is onderzocht en dat geen disciplinaire straf wordt opgelegd op basis van een niet geteste substantie. Klagers verzoek is niet opgevat als een verzoek om een contra-expertise. Er bestond daarom geen aanleiding het laboratorium nader onderzoek te laten verrichten. Op verzoek en op eigen kosten van de gedetineerde is een herhalingsonderzoek binnen 24 uur overigens wel mogelijk. Deze werkwijze is analoog aan de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen. Er geldt een termijn van 24 uur, omdat de alcohol vanwege het gistingsproces snel wordt weggegooid
Standpunt van klager
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
In het kader van een celinspectie op 23 maart 2020 is bij klager een naar alcohol ruikend flesje aangetroffen. De inhoud van dit flesje is volgens de standaardprocedure op 24 maart 2020 onderzocht door middel van een in de inrichting aanwezige alcoholtest. Uit de testuitslag volgde dat de aangetroffen vloeistof een alcoholpercentage van 12% bevatte. Deze uitslag is aan klager meegedeeld op 24 maart 2020 en vervolgens is hem op 25 maart 2020 om 16:00 uur de schriftelijke mededeling van de onderhavige disciplinaire straf uitgereikt. Bij e-mail van 25 maart 2020 om 14:52 uur is namens klager aan de directeur gemeld dat klager betwist dat hij alcohol in zijn cel aanwezig had en is gevraagd om de aangetroffen vloeistof op de aanwezigheid van alcohol te onderzoeken. Bij e-mail van 27 maart 2020 is vanuit de inrichting hierop geantwoord dat de vloeistof is onderzocht.
Met betrekking tot de werkwijze rondom de alcoholtest is namens de directeur toegelicht dat een met de urinecontrole vergelijkbare procedure wordt toegepast, zoals vastgelegd in de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen. Zo is op verzoek van de gedetineerde en op zijn kosten binnen 24 uur een herhalingsonderzoek mogelijk.
Niet is gebleken dat klager is gewezen op de mogelijkheid van een herhalingsonderzoek. De beroepscommissie overweegt daarnaast dat de genoemde e-mail van 25 maart 2020 voldoende aanleiding geeft om het gevraagde te begrijpen als een verzoek om een herhalingsonderzoek, althans de directeur had de betekenis van deze e-mail – gezien de in de inrichting gehanteerde werkwijze hieromtrent – bij klagers gemachtigde dienen na te gaan.
Nu geen herhalingsonderzoek is geboden en uitgevoerd, terwijl klager daar wel om heeft gevraagd, is hij in zijn belangen geschaad. De beslissing van de directeur om aan klager de onderhavige disciplinaire straf op te leggen moet daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 14 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter