Nummer 21/23557/GV
Betreft [klager]
Datum 28 februari 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 oktober 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsman, mr. D.M. Penn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het uitgangspunt van de verlofregeling is dat de gedetineerde beter uit de gevangenis komt. In klagers geval komt hij beter uit de gevangenis als hij voor een laatste keer zijn moeder in vrijheid kan zien. Zijn moeder woont in Suriname en is behoorlijk oud. Zij heeft geen lange levensverwachting meer. Desalniettemin heeft zij nog één keer de reis naar Nederland gemaakt om haar dierbaren voor de laatste keer te zien. Een van haar dierbaren betreft klager.
Helaas kan klagers moeder de reis naar de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard niet ondernemen. Zij heeft te veel last van diarree. De reis van Suriname naar Nederland was in dat opzicht eenvoudiger, omdat de reis ’s nachts plaatsvond en zij dan slaapt. De enige reële optie om klager voor een laatste keer met zijn moeder te verenigen is het verlenen van een kortdurend re-integratieverlof. De inrichting heeft het verlof wel goedgekeurd. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat klagers moeder naar de inrichting zou kunnen komen. Om voormelde redenen is dit echter dus niet mogelijk.
Standpunt van verweerder
Klagers verzoek is afgewezen, omdat de noodzaak daartoe ontbreekt. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering heeft het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden niet geïndiceerd geacht. De vrijhedencommissie heeft kennisgenomen van het advies van de medisch adviseur en heeft naar aanleiding hiervan negatief geadviseerd. De enkele stelling dat klagers moeder niet naar de inrichting kan komen omdat zij te veel last heeft van diarree is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voorgaande rechtvaardigt een afwijzing van klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof.
3. De beoordeling
Klager is sinds 7 juni 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en acht maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 3 november 2022.
In artikel 19, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. Het tweede en derde lid bepalen vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.
Klager heeft verzocht om verlof, zodat hij afscheid kan nemen van zijn moeder. Zijn moeder verkeert in heel slechte gezondheid. Zij is vanuit Suriname naar Nederland overgevlogen voor de duur van vijf weken. Klagers moeder wenst tijdens haar verblijf in Nederland afscheid te nemen van haar kinderen en kleinkinderen, omdat haar gezondheid vliegen niet nog een keer zou toestaan. Zij is volgens klager zelf niet in staat om naar de inrichting te reizen.
De directeur van de PI Heerhugowaard heeft in eerste instantie positief geadviseerd omtrent het verlenen van verlof, zodat klager afscheid kon nemen van zijn moeder. Naar aanleiding van het advies van de medisch adviseur van 1 oktober 2021, waaruit volgt dat het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden niet geïndiceerd wordt geacht, heeft de directeur het positieve advies herzien. Nu klagers moeder in staat wordt geacht naar de inrichting te reizen, wordt negatief geadviseerd ten aanzien van het aangevraagde kortdurend re-integratieverlof.
Het feit dat een kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit wordt verleend, brengt niet met zich mee dat het kortdurend re-integratieverlof als zodanig absoluut noodzakelijk behoeft te zijn. Iedere vorm van re-integratieverlof moet – anders dan incidenteel verlof – immers worden gezien in de sleutel van het re-integratietraject van de gedetineerde. Voor zover klager wordt tegengeworpen dat de medisch adviseur het verlof niet (medisch) noodzakelijk acht, geldt dan ook dat dit de afwijzing op zichzelf niet kan dragen.
Hoewel kortdurend re-integratieverlof primair is bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, is het niet uitgesloten dat voor het herstellen of onderhouden van familiebanden ook kortdurend re-integratieverlof wordt verleend.
De beroepscommissie stelt voorop dat inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze het verzochte kortdurend re-integratieverlof bijdraagt of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt mee dat zijn re-integratiedoelen concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn langs welke weg wordt beoogd het betreffende re-integratiedoel te bereiken. Dat kan eventueel met behulp van een verlofschema, indien een gedetineerde op grond van eenzelfde re-integratiedoel vaker voor het verlenen van (kortdurend) re-integratieverlof in aanmerking komt (vergelijk Stcrt. 2021, 28357, p. 14-15). Het voorgaande is ook van betekenis voor de beoordeling van het eventuele beklag en/of beroep van de gedetineerde tegen de afwijzing van zijn verzoek om re-integratieverlof.
In klagers geval moet worden vastgesteld dat (een gedeelte van) zijn D&R-plan niet is overgelegd en dat in het vrijhedenadvies alleen in algemene zin ‘sociaal netwerk’ staat vermeld als re-integratiedoel. Dat betekent dat de hierboven bedoelde, voor de beoordeling van klagers verzoek noodzakelijke informatie ontbreekt. Verweerder heeft daarom niet in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat een bezoek aan klagers moeder en zijn familie op dit moment niet bijdraagt aan zijn re-integratie.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu uit de stukken kan worden afgeleid dat klagers moeder op dit moment kennelijk niet meer in Nederland is, heeft het geen zin om verweerder op te dragen om een nieuwe beslissing te nemen. Hoewel niet met zekerheid kan worden vastgesteld of klager – met een nadere motivering van verweerder – voor het verzochte kortdurende re-integratieverlof in aanmerking zou zijn gekomen, ziet de beroepscommissie in deze onzekerheid voldoende aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €25,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.
Deze uitspraak is op 28 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter