Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3504/GV, 8 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3504/GV

betreft: [klager] datum: 8 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 december 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De inrichting, het OM en de politie hebben positief geadviseerd op het verlofverzoek. Klager
ondergaat thans een oorspronkelijk Duitse straf. Normaliter komt in Duitsland een gedetineerde na het uitzitten van de helft van zijn straf in aanmerking voor vervroegde invrijheidstelling. De rechter heeft echter besloten dat klager zijn volledige
straf dient uit te zitten. Na deze teleurstellende uitspraak is klager naar Nederland vertrokken. Hij heeft immers zijn leven in Nederland. Klagers vrouw en kinderen wonen in Nederland. Verder heeft klager een eigen zaak in Nederland. Daags na vertrek
naar Nederland heeft klager zich bij de autoriteiten gemeld. Op 2 oktober 2005 is klager niet teruggekeerd naar de gevangenis in Bremen. Op 3 oktober 2005 heeft klager zich laten inschrijven in de GBA te Den Haag. Voorts heeft hij zich diezelfde dag
gemeld bij Interpol te Zoetemeer, alwaar zij hem lieten gaan. De Duitse autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten verzocht de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf over te nemen. Klager is zich er terdege van bewust dat hij zijn straf dient te
ondergaan. Hij wilde alleen niet voor langere duur gevangen zitten in een Duitse gevangenis.
Het vermeende vluchtgevaar is niet reëel. Klager had destijds een bijzondere reden zich te onttrekken aan zijn oorspronkelijke Duitse gevangenisstraf. Nadat de tenuitvoerlegging van de straf werd overgedragen, heeft klager er blijk van gegeven niet
vluchtgevaarlijk te zijn. Na klagers inverzekeringstelling in februari 2006, is hij niet met de noorderzon vertrokken. Klager wil zich kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de samenleving en treft hiervoor voorbereidingen. Dit blijkt uit de start
van
een eigen bedrijf. Klager bestrijdt dat hij twee jaar voortvluchtig is geweest. Al na 4 maanden in februari 2006 is klager gearresteerd, maar daarna vrijgelaten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan klager is na zes jaar detentie in Duitsland verlof verleend, waarvan hij niet is teruggekeerd. Klager had van een jurist vernomen dat zes jaar gevangenisstraf genoeg was voor het
gepleegde feit en dat hij er daarom voor had gekozen om niet meer terug te gaan. Klager is naar Nederland gevlucht. Naar aanleiding van een internationaal opsporingsbericht werd klager twee jaar later in Nederland gearresteerd. In Nederland heeft de
rechtbank besloten dat klager het volledige strafrestant uit moet zitten. Zijn vervroegde invrijheidstelling is geweigerd. Met name het feit dat klager tijdens zijn huidige detentie niet is teruggekeerd van verlof en zich vervolgens niet zelf heeft
gemeld, maar twee jaar later is opgepakt, is de reden geweest aan klager vooralsnog geen algemeen verlof te verlenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zoetermeer heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag en de politie te Scheveningen hebben eveneens positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat na de overdracht van de tenuitvoerlegging van een in Duitsland gewezen vonnis, een gevangenisstraf van 543 dagen met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is op 12 december 2008.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is na verlofverlening door de Duitse autoriteiten gedurende de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van 12 jaar, op 2 oktober 2005 niet teruggekeerd naar de Duitse gevangenis en vervolgens naar Nederland gevlucht. De beroepscommissie is van
oordeel dat dit een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat dit, ondanks de positieve adviezen van de directeur van de gevangenis Zoetermeer en van de politie en het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. De
omstandigheid dat klager zich in Nederland vrijwillig heeft gemeld en (kennelijk pas) na een internationaal opsporingsbericht is gearresteerd, doet aan de ernst van dit feit niet af. Het belang van een ongestoorde voortzetting van de vrijheidsbeneming
dient vooralsnog te prevaleren boven klagers belang zich voor te bereiden op zijn terugkeer in de maatschappij. Derhalve kan de beslissing van de Minister gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is derhalve ongegrond.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie nog het volgende. De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de uitspraak van de beroepscommissie van 30 januari 2008 met nummer 07/3061/GB. In deze uitspraak overweegt de beroepscommissie dat voor de
beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting van belang is, dat aan klager nog geen vrijheden zijn toegekend. Gelet hierop gaat de beroepscommissie ervan uit dat bij eventuele
toekomstige beslissingen ten aanzien van het toekennen van vrijheden en detentiefasering, deze in samenhang worden bezien.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 8 februari 2008

secretaris voorzitter

Naar boven