Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22609/GB, 7 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/22609/GB

               

Betreft [klager]

Datum 7 december 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 28 juli 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J. Vermaat, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek is afgewezen, vanwege een negatief advies van het Openbaar Ministerie (OM). Om die reden had de directeur van de inrichting ook negatief geadviseerd. Het OM wijst op de deels problematische leefgebieden van klager. Hij zou eerst intrinsieke motivatie moeten tonen, door zijn schulden inzichtelijk te maken en een leefstijltraining te volgen. Het OM-advies is opgemaakt ten behoeve van een verzoek tot deelname aan een stapeltraject. Klager kwam per 8 juli 2021 echter in aanmerking voor deelname aan een PP. Het advies is dus verouderd.

Klager heeft laten zien dat hij intrinsiek gemotiveerd is. Hij werkt overal aan mee en zijn gedrag in de inrichting is goed. Alle overige adviezen zijn positief. De reclassering vindt het van belang dat klager wordt ondersteund in de gedragsverandering die hij doormaakt. Klager zou de mogelijkheid moeten worden geboden om buiten detentie zijn eigen leven op te bouwen, met behulp van de reclassering en ambulante begeleiding. De reclassering schrijft dat er de afgelopen jaren sprake lijkt van een gedragsverandering en vermindering van recidive, die lijkt te zijn ontstaan doordat klager zelf de keuze heeft gemaakt om uit de criminaliteit te stappen. Hij ontvangt een uitkering, omdat hij arbeidsongeschikt is verklaard. Het lijkt niet meer ‘noodzakelijk’ om te overleven door middel van het plegen van delicten. Klager heeft geen contact meer met zijn eerdere, negatieve sociale netwerk.

Verweerder heeft niet toegelicht waarom klagers gedrag in de weg zou staan aan deelname aan een PP. Klager heeft al bijna tien maanden moeten wachten, voordat hij werd aangemeld voor een risicotaxatie en delictanalyse. Dit is pas aangevraagd toen hij al in aanmerking kwam voor detentiefasering. Klager had al vanaf september 2020 moeten worden aangemeld bij De Waag, maar een behandeling is tot op heden niet van de grond gekomen. Klager dient de mogelijkheid te krijgen om gefaseerd terug te keren in de maatschappij. Tijdens een PP kan worden gemonitord hoe klager omgaat met vrijheden, door voorwaarden op te leggen.

Verweerder heeft pas vijf weken na ontvangst van het selectieadvies beslist. Dat is zeer onredelijk, gelet op klagers korte strafrestant. Verzocht wordt – onder meer – aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en geeft gedeeltes weer uit de adviezen van de reclassering, het OM en de inrichting. Gelet op die adviezen, heeft verweerder er onvoldoende vertrouwen in dat klager had kunnen omgaan met de vrijheden die bij deelname aan een PP worden verleend. Het OM-advies ziet op detentiefasering en kon dus ook worden betrokken bij de bestreden beslissing. Uit navraag bij de casemanager blijkt dat klager onvoldoende gemotiveerd was voor (verdere) behandeling bij De Waag. Hij had geen hulpvraag en ziet het nut van behandeling – bijvoorbeeld voor het verwerken van zijn traumatische ervaringen – niet in.

De eerder ingeschatte risico’s waren nog onvoldoende ingeperkt. Niet is gebleken dat de reclassering in haar advies rekening heeft gehouden met de uitkomsten van de meest recente risicotaxatie, waarin het recidiverisico hoger wordt ingeschat dan de reclassering eerder deed.

Deelname aan een PP moet passen in en bijdragen aan de gedrags- en re-integratiedoelen in het Detentie en Re-integratie-plan van de gedetineerde. Uit het selectieadvies volgt niet dat klager re-integratiedoelen op werk en inkomen en sociaal netwerk heeft geformuleerd. Klager wilde tijdens zijn PP aan de slag bij een kringloopwinkel, maar na zijn invrijheidstelling wil hij zich voornamelijk bezighouden met tuinieren.

 

3. De beoordeling

Klager is op 7 september 2021 in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager was sinds 15 april 2018 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld (een woningoverval), en een subsidiaire hechtenis van 26 dagen.

 

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (oud) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat er geen re-integratiedoelen ten aanzien van werk en inkomen en sociaal netwerk zijn geformuleerd en gelet op klagers gedrag gedurende zijn gehele detentie. Daarnaast wordt in de bestreden beslissing gewezen op het recidiverisico.

Klagers gedrag in de inrichting was goed, afgezien van enkele positieve scores op het gebruik van softdrugs (waarvan de meest recente op 18 februari 2021).

De reclassering schatte de risico’s op recidive en letsel in als gemiddeld en achtte ‘gedwongen’ behandeling niet aangewezen. Volgens de reclassering zou moeten worden ingezet op praktische ondersteuning. De inrichtingspsycholoog beaamde dat. De reclassering constateerde een gedragsverandering (minder recidive) die leek te zijn ingegeven door klagers eigen keuze om uit de criminaliteit te stappen. Hij zou – naar eigen zeggen – de leeftijd hebben om een rustig leven te leiden en heeft met zijn Wajong-uitkering een stabiel inkomen.

De kans op gewelddadige recidive na detentie wordt op basis van de HKT-30 en de SAPROF (twee risicotaxatie-instrumenten) echter ingeschat als hoog. Ambulante behandeling werd geïndiceerd geacht voor – onder meer – uitbreiding van copingvaardigheden op relationeel gebied en voor vaardigheden op financieel gebied en met betrekking tot het runnen van een huishouding. De Waag achtte verdere behandeling echter niet mogelijk, omdat klager hiervan het nut niet inzag. De beroepscommissie merkt op dat het advies waaruit het voorgaande volgt ongedateerd (maar kennelijk wel recenter dan het reclasseringsadvies) is, niet te herleiden is naar een organisatie en een watermerk ‘Concept’ heeft. Nu het advies door klager is ondertekend en de inhoud in beroep niet wordt betwist, neemt de beroepscommissie dit advies echter wel mee in haar afweging.

Gelet op het recidivegevaar en de zwaarte van klagers delict, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Zij hoopt en verwacht dat klager, nu hij in vrijheid is, alsnog de nodige (praktische) hulp vraagt en ontvangt.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat het wenselijk is dat verweerder zo spoedig mogelijk op een verzoek beslist. In dit geval is evenwel binnen de wettelijke termijn van zes weken beslist.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 7 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uitmr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven