Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/3458/GV, 5 februari 2008, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/3458/GV

betreft: [klager] datum: 5 februari 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. van Halderen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 december 2007 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Bij de afwijzing van het verzoek is een risico-inschatting gemaakt. De enige bron van informatie die hierbij betrokken is, is het negatieve advies van de advocaat-generaal, die daarbij heeft aangegeven zijn advies enkel te hebben gebaseerd op het
vonnis
van de rechtbank in eerste aanleg en niet op basis van dossierkennis.
Verder wordt bij de afwijzing verwezen naar andere bronnen van informatie, waarbij niet blijkt of deze bronnen daadwerkelijk zijn geraadpleegd.
Er is sprake van een vooringenomenheid ten opzichte van klager, waardoor een objectieve, inhoudelijke weging van de summiere informatie onmogelijk was. Klager is nog niet onherroepelijk veroordeeld, waardoor niet gesteld kan worden dat hij zijn
slachtoffer met de dood bedreigd zou hebben.
Overigens wordt er geen concreet argument genoemd welk aan verlening van verlof in de weg zou staan. Klager dient derhalve, al dan niet onder oplegging van enkele voorwaarden, verlof verleend te worden.
Tot slot wordt aangevoerd dat een medeverdachte van klager al maanden op vrije voeten is op grond van een schorsing in dezelfde zaak. Het argument van confrontatie met het slachtoffer heeft bij de beslissing tot die schorsing geen rol gespeeld.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er is geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof, gelet op de uitlatingen van klager naar het slachtoffer zoals uit het vonnis van de rechtbank naar voren komt. Hij heeft haar met de dood bedreigd als zij met haar verhaal naar de politie zou
gaan. De advocaat-generaal heeft een executie indicator ingesteld en na verzoek om informatie nadrukkelijk negatief geadviseerd.
Hoewel er met betrekking tot het gedrag van klager in de inrichting geen bezwaren zijn voor het verlenen van vrijheden, is dit gelet op het maatschappelijk belang thans niet verantwoord.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis/ISD Utrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op houding en gedrag van klager.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven negatief te adviseren gelet op de strafmotivering in het vonnis van de rechtbank, waarbij is opgemerkt dat confrontatie met het slachtoffer zeer onwenselijk is en er gevaar
bestaat
voor maatschappelijke onrust. Een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is op 20 november 2007 door het Hof Amsterdam afgewezen.
De regiopolitie Kennemerland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan zes voorwaardelijk, wegens medeplegen van poging tot zware mishandeling, medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met brandstichting. Klager is tegen dit vonnis in beroep.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Klagers verlofaanvraag is afgewezen in verband met het negatieve advies van de advocaat-generaal, welke inhoudt dat verlofverlening niet zou moeten worden toegestaan in verband met de ernst van het delict en de maatschappelijke onrust die
verlofverlening zou kunnen opleveren. Door klager is in beroep gesteld dat zijn medeverdachte, die eveneens een straf is opgelegd, schorsing van de voorlopige hechtenis is verleend en er zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan. Nu de
Staatssecretaris in het geheel niet is ingegaan op hetgeen door klager is gesteld, is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing onvoldoende is onderbouwd. Ook blijkt dat klagers verlofadres in een andere gemeente is dan waar het
slachtoffer woont. Aan een te verlenen verlof kan overigens de voorwaarde worden verbonden, dat hij zich niet in de buurt van het slachtoffer begeeft.
De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren. Er zijn geen termen voor toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 5 februari 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven