Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20137/GM, 20 december 2021, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/20137/GM 

Betreft [Klager]

Datum 20 december 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van  de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover:

a.  dat aan hem methylfenidaat is voorgeschreven, terwijl hij lijdt aan hartritmestoornissen;

b.  dat ten onrechte is gestopt met het voorschrijven van hartmedicatie;

c.  dat klagers klachten met betrekking tot zijn nierstenen onvoldoende zijn behandeld.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager gehoord op de zitting van 2 november 2021 in de PI Vught.

De inrichtingsarts is niet op de zitting verschenen. Klager heeft ter zitting meegedeeld dat zijn raadsman, mr. F.A.J. van Rijthoven, hem niet meer bijstaat.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om de aan hem door de medische dienst voorgeschreven methylfenidaat stop te zetten. Klager heeft in de bijsluiter gelezen dat deze medicatie niet aan hartpatiënten mag worden voorgeschreven. Klager lijdt aan hartritmestoornissen en hoge bloeddruk. Klager heeft deze ADHD-medicatie een half jaar geslikt. Bij hem is echter nooit ADHD vastgesteld. Klager krijgt, vanwege zijn hartproblematiek, bloeddrukverlagers (bisoprolol). Dit is voorgeschreven door een specialist. Deze hartmedicatie is door de medische dienst, uit eigen beweging, niet meer voorgeschreven. Methylfenidaat zorgt voor hogere bloeddruk. Met veel moeite heeft klager weer de eerder door de cardioloog voorgeschreven hartmedicatie verstrekt gekregen.

Klager heeft echter nooit gevraagd om zijn hartmedicaties stop te zetten, omdat dit fatale gevolgen voor hem kan hebben. Voor de duur van drie maanden is het niet meer voorgeschreven. De specialist zei tegen klager dat het onjuist was om te stoppen met de hartmedicatie. Klager heeft direct bij de medische dienst aangegeven dat hij zijn medicatie weer wilde hebben en dat als dit niet gebeurde hij een klacht zou indienen. Vervolgens kreeg klager zijn medicatie weer voorgeschreven, maar helaas voor korte duur. Ten gevolge hiervan heeft hij weer een klacht ingediend. Er is sprake van een medische blunder en dat is veroorzaakt door een hoop miscommunicatie. De fouten zijn toegegeven maar dit neemt niet weg dat het leven van klager door de handelwijze van de medische dienst op het spel is gezet.

Klager kreeg een tijd geen benzodiazepines, hartmedicatie en plastabletten meer, omdat tegen hem is gezegd dat hiermee in de PI gehandeld kan worden. In eerdere inrichtingen kreeg hij wel een benzodiazepine. Ook die medicatie is door een specialist voorgeschreven. De medische dienst overruled hiermee het advies van de specialist en dit kan niet zonder overleg.

Klager heeft last van nierstenen. Deze moeten operatief worden verwijderd. Dit had veel eerder door de inrichtingsarts opgemerkt moeten worden. Klager twijfelt aan de deskundigheid van de inrichtingsarts. De inrichtingsarts heeft tegen klager gezegd dat de nierstenen ná detentie verwijderd kunnen worden. Dit zou de inrichtingsarts van de uroloog hebben gehoord. Dit klopt niet. De uroloog heeft gezegd dat de urine van klager goed is, maar dat klagers bloedwaardes niet goed zijn. Volgens de uroloog dient klager direct te worden behandeld.

Klager heeft nog steeds last van zijn nierstenen. Aan klager wordt een laxeermiddel voorgeschreven, maar dit heeft niets te maken met zijn nierstenen. Klager krijgt geen tamsulosine meer voorgeschreven.

Standpunt van de inrichtingsarts

Op 5 januari 2021 heeft klager op het spreekuur van de huisarts laten weten dat hij sinds één week is gestopt met de bisoprolol en methylfenidaat. Op zijn verzoek zijn deze middelen gestaakt en is klager verwezen naar de cardioloog waar hij op 3 maart 2021 is gezien.

Na overleg in het psychomedisch overleg met de psychiater, psycholoog en huisarts, is twee weken na binnenkomst van klager op 21 september 2020 met de afbouw van diazepam gestart. Klager is hiervan mondeling en schriftelijk op de hoogte gebracht. Door een vervangend arts is de diazepam herstart op 2 februari 2021. Er is overleg geweest met klager op 30 maart 2021 en tegen hem is gezegd dat er geen medische redenen zijn om diazepam voor te schrijven waarna opnieuw met de afbouw van diazepam is gestart.

Bij een echografie op 13 november 2020 bleek er geen dilatatie en was de pijn onder controle. Hierna is er een afwachtend beleid gevoerd in overeenstemming met de standaard Urinesteenlijden van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Daarna volgde een episode van pijnklachten aan klagers gebit en pijnklachten aan zijn buik die meer wezen richting een diverticulitis. Toen klager in maart 2021 wisselend aanhoudende flankklachten meldde, is hij hiervoor beoordeeld door een uroloog. De uroloog concludeerde dat klager aan beide zijde nierstenen heeft, dat geen sprake is van dilatatie en dat er geen reden is voor een spoedinterventie. De uroloog adviseerde de nierstenen na detentie te behandelen.

 

3. De beoordeling

Het voorschrijven van methylfenidaat en het stoppen van de hartmedicatie

Niet ter discussie staat dat klager lijdt aan hartproblemen (syndroom van Wolff Parkinson White). De medische dienst van de PI heeft aan klager methylfenidaat voorgeschreven. Methylfenidaat is een stimulerende medicatie die onder meer wordt voorgeschreven aan personen die met ADHD zijn gediagnostiseerd. Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op het dossier en wat ter zitting is besproken, onvoldoende duidelijk gemaakt waarom aan klager deze medicatie is voorgeschreven. Dit klemt temeer nu bij klager niet is gebleken dat hij is gediagnostiseerd met ADHD en methylfenidaat problematisch kan zijn vanwege klagers hartproblematiek. Verder is aan klager voor zijn hartproblematiek eerder bisoprolol voorgeschreven. Deze medicatie zorgt voor een lagere hartslag en lagere bloeddruk. Hoewel klager zelfstandig met de methylfenidaat is gestopt vanwege de (eventuele) bijwerkingen, is toen ook – niet door hem zelf – besloten te stoppen met het voorschrijven van bisoprolol. Naar het oordeel van de beroepscommissie is onduidelijk wat hiervan de reden is. Gezien klagers hartproblematiek is het stoppen van deze medicatie dan ook niet zonder meer begrijpelijk.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €125,-.

Klachten ten aanzien van nierstenen

Uit het medisch dossier volgt dat klager op 13 november 2020 in het ziekenhuis is gezien door de uroloog. De uitslag van de echo is dat sprake is van een klein concrement in de linker nier. Verder is onderzocht of sprake is van een verstopping, maar dit is niet gebleken. Op basis van deze bevindingen heeft de inrichtingsarts besloten om een afwachtend beleid te voeren. Aan klager is verder op 29 oktober 2020 tamsulosine voorgeschreven. Dit beleid en het voorschrijven van tamsulosine is in lijn met de NHG standaard Urinesteenlijden (M63).

Het handelen van de inrichtingsarts kan in zoverre niet worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de manier waarop klager is geholpen aan zijn nierstenen ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het voorschrijven van methylfenidaat en het stopzetten van zijn hartmedicatie gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €125,-.

 

Deze uitspraak is op 20 december 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven